Deze website is geheel AI-vrij geproduceerd.

Van prinsje naar papa – de wording van mijn vaderschap


Mijn essay over vaderschap, privileges en verantwoordelijkheid in Volkskrant Magazine.

Toen Rutger Lemm (34) vader werd, ­beloofde hij zijn vriendin de helft van de zorg op zich te nemen. Toch begon hij zich na een tijdje steeds vaker terug te trekken op de wc met het voetbalnieuws.


Toen mijn vriendin zwanger was van ons eerste kind, fantaseerden we vaak ’s avonds op de bank over de toekomst. We zouden in elk geval niet veel tijd meer hebben om ’s avonds op de bank over dingen te fantaseren – daar waren we ons wel van bewust. Alles zou anders worden, zo anders dat we het ons nog niet konden voorstellen. Laat staan dat we konden bedenken dat er ook nog een wereldwijde pandemie bij zou komen.

‘Ik denk gewoon dat we het wel fixen samen’, zei ik. Het klonk vaag, maar ik méénde het: mijn vriendin en ik hadden al voor vele hete vuren gestaan. De meeste stellen gaan uit elkaar als de kinderen jonger dan 5 zijn, ook dat wisten we, maar we waren in elk geval niet bang om daarover te praten.

‘En we gaan het fiftyfifty doen toch?’, vroeg mijn vriendin, plots een beetje onzeker. Ik keek haar kalm aan. ‘Natuurlijk’, zei ik. Ook dat meende ik.


‘Het gezínsleven’, zei Youp van ’t Hek vol walging in zijn voorstelling Ergens in de Verte (1994). ‘In het gezin weet iedereen altijd waar je bent: ‘Ik ga even boodschappen doen’, ‘Ik ga even naar boven.’’ Op zondag wilde Youp eigenlijk in de kroeg Ajax kijken, maar moest hij met zijn gezin ‘dat pleurisbos weer in’.

Als 10-jarige jongen kende ik de voorstellingen van Youp van ’t Hek uit mijn hoofd. We luisterden met ons gezin altijd in de auto naar cassettebandjes van ‘Youpie’ – op weg naar de camping in Frankrijk bijvoorbeeld. Het was natuurlijk ironisch om tijdens zo’n trip naar Youps anti-burgerlijke tirade te luisteren, maar door erom te lachen bewezen we dat we nog niet compleet waren ingedut. Op de achterbank zwoer ik dat ik elke dag zou leven alsof het mijn laatste was, zoals Youp altijd verkondigde.

Mijn vader worstelde ook met het panopticum van ‘het gezínsleven’. Hij was niet zo in zichzelf gekeerd als mijn opa, die altijd in zijn luie stoel uit het raam zat te staren, maar hij kon wel erg afwezig zijn, tot grote irritatie van mijn moeder. Mijn vader kwam meestal laat thuis van zijn werk en was dan de rest van de avond in gedachten verzonken, fysiek aanwezig en tegelijkertijd onbereikbaar. Ter ontspanning ging hij vaak hele dagen golfen en tijdens vakanties moest hij altijd eerst een week ‘onthaasten’.

Het deed denken aan het gedicht waar Youp van ’t Hek Ergens in de verte mee opent:

‘Altijd, altijd ben ik elders, altijd verlangen in mijn kop/Op zolders wil ik steeds naar kelders en in kelders juist weer hogerop.’


‘Nadat mijn zoon geboren werd, voelde ik me een superheld’, vertelde de Israëlische schrijver Etgar Keret ooit aan me. Toen ik mijn eigen zoon eindelijk in mijn armen hield, begreep ik meteen wat hij bedoelde: er kwamen krachten in me los waarnaar ik altijd had verlangd, maar die ik nooit had weten aan te boren.

Ik beleefde de kraamperiode in een manische roes. Waar ik vroeger in de supermarkt liep te twijfelen en te dromen, stapte ik nu vastberaden langs de schappen, terwijl ik trefzeker het ene na het andere product in mijn mandje gooide. Thuis stond ik als een bezetene af te wassen, kleren op te vouwen en koffie te zetten voor de oneindige kraamkaravaan. Ik leefde volledig op instinct; voor het eerst in mijn leven voelde het zo ontzettend goed om voor anderen te zorgen. 

Toch was niet alle angst verdwenen. In de derde week stond ik ’s nachts met een krijsende baby in mijn armen, terwijl ik alleen maar kon denken: ‘WAT WIL JE?’ Een andere jonge vader had me al gewaarschuwd: ‘Opeens begrijp je waar shakenbabysyndroom vandaan komt...’ Ik sloeg uit pure machteloosheid tegen de kast met babykleertjes. In die tijd leek ik wel een omgekeerde superheld: overdag sterker dan ooit, ’s nachts weer neurotisch en ongeduldig.

‘s Nachts verlangde ik er opeens naar om te vluchten, of werd ik bevangen door spijt over onze beslissing. ‘Is dit nu mijn leven?’, dacht ik melodramatisch.

Mijn vriendin had ook zulke gedachten, vertelde ze later, maar ze kon ze minder lang toestaan: dankzij de borstvoeding was de baby nog minstens acht uur per dag aan haar vastgekoppeld. De zwangerschap had ze al in haar eentje moeten dragen, hoe vaak we ook zeiden dat ‘wij’ zwanger waren, maar nu ging die fysieke eindverantwoordelijkheid gewoon door, om nog maar te zwijgen over het herstel van de bevalling.

Terwijl ik na tien dagen al naar een filmfestival vloog, voor de Israëlische première van de Etgar Keret-film die ik met een vriend had gemaakt.

Nu we dankzij de corona-crisis allemaal plots aan huis gekluisterd zijn, is de taakverdeling tussen vaders en moeders alleen maar prangender geworden. ‘Eens te meer blijkt hoe onmisbaar mannen thuis zijn’, schreef Loes Reijmer onlangs nog in deze krant.

Ik hield zielsveel van mijn zoon en wilde er volledig voor hem zijn. Maar tegelijk was er meteen al de vraag: was ik wel genoeg bereid me voor hem op te offeren?


Mijn moeder vertelde mijn broertje en mij regelmatig zonder enige aanleiding dat ze een brandend gebouw in zou rennen om ons te redden. Zo vaak, dat het een beetje ongemakkelijk werd.

Ze is er ook van overtuigd dat ze ons met veel huishoudelijke verantwoordelijkheid heeft opgevoed. Dat was ongetwijfeld onderdeel van haar feministische overtuigingen, maar in de praktijk hoefden we alleen de vaatwasser uit te ruimen en de tafel te dekken – dat was het wel zo’n beetje. Mijn broertje en ik waren mijn moeders prinsjes, ze vertroetelde ons met snacks, knuffels en eindeloos begrip. Pas op mijn 24ste draaide ik voor het eerst zelf een wasje. Als er na een familiefeestje moet worden opgeruimd, blijven mijn broertje en ik vaak nog lang zitten praten. Helemaal aan het einde staan we op om nog een paar spulletjes naar de koelkast te brengen.

In mijn moeders ogen konden wij niets fout doen. In tegenstelling tot mijn vader, die in haar ogen juist niet genoeg bij het gezinsleven betrokken was.

Zoals op die zomerdag in 1994, toen we samen met een Noors nichtje naar een meer gingen, terwijl mijn vader een dag op de golfbaan sleet.

Ik besloot in een hoge boom te klimmen, terwijl het nichtje beneden bleef staan kijken. ‘Wow, ik ben helemaal boven!’, riep ik uiteindelijk. ‘Haal mijn moeder!’ Het meisje rende weg. Daar stond ik, letterlijk op het toppunt van mijn zelfvertrouwen en bravoure, te wachten tot mijn moeder me zou komen bewonderen. Maar het duurde lang. Ineens drong tot me door dat het nichtje geen Nederlands sprak.

Op dat moment brak de tak waar ik op stond. Na een lange val kwam ik met een klap op de grond terecht. ‘Haal z’n moeder!’, hoorde ik een paar oudere jongens roepen. ‘Hier ben ik al!’, zei een paniekerige, hoge stem.

In het ziekenhuis bleek dat ik er met een lichte hersenschudding en wat kneuzingen van afkwam. Mijn moeder belde de golfclub, waar mijn vader van de baan werd gehaald en haar aanhoorde. ‘Godzijdank valt het mee’, zuchtte hij. ‘Ik maak even dit rondje af en dan kom ik meteen naar huis.’

Mijn moeder hing woedend op, stapte in haar Fiat Panda en scheurde naar de golfclub, waar ze niet bij de parkeerplaats stopte, maar zo hóp de fairway op reed, tot ze uiteindelijk bij hole 9 zo hard remde dat de plaggen in het rond vlogen en ze mijn verbaasde vader met golfstok en al de auto in sleurde.

De daaropvolgende jaren belandde het huwelijk van mijn ouders in een crisis. Een van de veranderingen die hun relatietherapeut voorstelde, was dat mijn vader elke maand iets leuks met mijn broertje en mij zou gaan doen. Ik herinner me een bezoekje aan de troosteloze bioscoop in de buurt van ons dorp.

Mijn vader bedoelde het goed, maar dit was precies het soort geforceerde gezelligheid waar Youp van ’t Hek het altijd over had. 


Mijn generatie is geëmancipeerder dan de generaties van mijn opa en mijn vader: het is tegenwoordig heel normaal dat vaders de kinderen verschonen, naar school brengen en voor ze koken. Ik wilde ook echt een ander soort vader zijn: gelijkwaardiger. Geduldiger. Geen incidentele, geforceerde gezelligheid. Daarin ben ik lang niet de enige: ruim de helft van de Nederlandse ouders zou de opvoeding gelijk willen verdelen, rapporteerde de Emancipatiemonitor 2018 van het SCP.

Maar de realiteit is nog steeds weerbarstig. Anna van den Breemer schreef in de Volkskrant over ‘de schijnbetrokkenheid van de man in het gezin’: ‘De moderne vader lijkt op het eerste gezicht heel betrokken, met zijn papa-dag, maar dat valt in de praktijk vies tegen. Want wie houdt de luiervoorraad in de gaten of bedenkt dat de crèche moet worden afgebeld voor een vakantieperiode?’

‘Ik heb er nooit bij stil gestaan dat de nagels van m’n kinderen moeten worden geknipt’, gaf Arjen van Veelen toe in een essay in NRC Handelsblad.

Beide auteurs verwezen naar het populaire boek met de veelzeggende titel All The Rage: Mothers, Fathers and the Myth of Equal Partnership (2019) waarin psycholoog Darcy Lockman schrijft over de ‘valse belofte’ van de moderne progressieve vader. Het maakt onderdeel uit van een grote groep verontwaardigde feministische boeken met titels als Fair Play (2019), Fed Up (2018) en How Not To Hate Your Husband After Kids (2018). Uit de Emancipatiemonitor blijkt dan ook dat het slechts 1 op de 5 stellen lukt om de belofte van fiftyfifty waar te maken. Hoe zou die verhouding liggen nu we massaal thuiswerken terwijl de scholen en kinderdagverblijven gesloten zijn? Ik vrees dat de relatietherapeuten straks hun handen vol hebben.


Het ís ook vreselijk moeilijk. De komst van een kind, met alle tijdgebrek en slaaptekort van dien, zet alles onder druk, en haalt daarom onvermijdelijk je onredelijkste kanten naar boven. Laat staan als ze voortdurend thuis zijn. Kinderen vragen eigenlijk voortdurend: kun je me helpen, of ben je zelf ook nog een kind? Als je tegen een kast slaat, is het antwoord duidelijk. Ik ken meerdere mannen die door de druk van het ouderschap in een burn-out belandden: ze konden het niet aan. En dat is ook niet zo heel gek.

Doordat veel mannen van mijn generatie nog zijn opgevoed onder de sluimerende invloed van het patriarchaat (oftewel: in het prinsjes-paradijs) konden we veel langer luie kinderen blijven. Net zoals Arjen van Veelen kan ik wóédend worden van de afwas. Mijn handen in dat gore water, het gepriegel met het sponsje: waar-heb-ik-dit-aan-verdiend? Ergens verwacht ik dat mijn moeder me elk moment uit het brandende gebouw zal komen redden.

Zodra de druk toeneemt, is de verleiding groot om me terug te trekken in het kleine wereldje waar ik alleen verantwoordelijk ben voor mezelf. Deze behoefte komt tot uiting in het fenomeen van de mancave: veel mannen claimen dat ze thuis ‘nu eenmaal’ een behoefte hebben aan plek waar ze zich kunnen terugtrekken. Zoals mijn opa zijn luie stoel had, en mijn vader de golfbaan.

Ik heb zelf geen kamertje met een Playstation en een zitzak, maar toen de effecten van de eerste oxytocine-shot afnamen en mijn zoon steeds moeilijker ging slapen, begon ik steeds meer tijd voor mezelf te claimen: door veel te lang te douchen, of op de wc voetbalnieuws te lezen op mijn telefoon, of een dag met mijn broer naar de sauna te gaan. Dat had ik nu eenmaal nodig.

‘Jij mag dat óók hoor’, zei ik (iets te zacht) tegen mijn vriendin. Maar ze legde me (nijdig) uit dat die behoefte voor haar niet bestond: haar verantwoordelijkheidsgevoel was zo groot dat ze in haar hoofd voortdurend bezig was met het plannen van het huishouden – met de luiervoorraad en nageltjes die geknipt moeten worden. Allemaal zaken die ik steeds meer begon te negeren, omdat zij ze toch wel oppakte, zoals de borstvoeding ook ‘nu eenmaal’ haar verantwoordelijkheid was. Mijn vriendin doet de afwas altijd pijlsnel. Erover klagen is een luxe die ze nooit heeft gekend.

Als we ’s nachts gewekt werden door een huiltje, wachtte ik altijd net een paar seconden te lang – en daar ging ze alweer. ‘Zeg me gewoon wat ik moet doen!’, zei ik tijdens een ruzie over de verdeling van het huishouden. ‘Ja hallo, dan moet ik dat ook nog bijhouden!’, riep ze terug.


Ik dacht dat ik alles anders zou doen dan mijn eigen vader. Maar als ik me tijdens onze moeilijkere periodes steeds meer terugtrok in mijn egocentrische behoeften, zag ik vervreemding op het gezicht van mijn zoon, alsof hij dacht: ‘Wie is toch die man die af en toe mijn luier komt verschonen?’

Na een jaar duwde hij me letterlijk weg. ‘Neeeeeee niet die! Die andere! Mama, mamaaaa!’ schreeuwde hij woedend als ik ’s nachts toch een keer zijn kamer binnenkwam om hem te troosten. Alsof hij vóélde dat hij niet op me kon bouwen.

Die pijnlijke momenten zorgden ervoor dat ik de argumenten die met ‘nu eenmaal’ beginnen, niet meer kon volhouden. Het herinnerde me eraan dat ik wilde veranderen, dat ik uit mijn comfortzone moest komen.

De behoefte aan een mancave wordt vaak verpakt in romantische termen: jongens onder mekaar, onthaasten, liften naar Parijs. Cabaretiers als Youp van ’t Hek zijn dan ook schatplichtig aan de oer-romanticus Henry David Thoreau, die zijn klassieker Walden (1854) in een houten huisje aan Walden Pond schreef, volledig afgesloten van elke verantwoordelijkheid (in een zorgeloze quarantaine, zullen we maar zeggen). Thoreau hield wél van boswandelingen, maar dan niet als onderdeel van het gezinsleven (waarschijnlijk stierf hij als maagd).

Thoreau wordt vaak geciteerd door rusteloze mannen:

‘I went to the woods because I wished to live deliberately, and not, when I came to die, discover that I had not lived.’

Uit historisch onderzoek blijkt echter dat Thoreau overleefde doordat zijn moeder hem elke dag warme maaltijden kwam brengen (het bos lag op loopafstand van haar huis). Zijn zus kwam elke week zijn blokhut schoonmaken.

Dat is het probleem: als een man voor zichzelf kiest, dwingt hij vaak een vrouw tot opoffering. Elke minuut langer onder de douche, betekent extra druk op de schouders van mijn vriendin. Elke zucht naar een leven zonder verantwoordelijkheid, betekent dat je moeder je problemen moet oplossen. Er is niets egocentrischer – ja kinderachtiger – dan romantiek.


Maar er is nog iets aan de hand. Uit onderzoek van de Universiteit van Californië blijkt dat mensen in westerse landen in 2012 twee keer zoveel tijd met hun kinderen doorbrachten als in 1965. Hierbij was de sprong voor vaders het grootst: van slechts 16 naar 59 minuten per dag. Toch liggen moeders nog altijd ruim aan kop met gemiddeld 104 minuten aan dagelijkse genegenheid.

Ondanks een mannelijke inhaalslag (en een bescheiden uitbreiding van het vaderschapsverlof) nemen vrouwen nog altijd het grootste deel van de opvoeding en het huishouden op zich, terwijl ze daarnaast ook meer zijn gaan werken. Vrouwen doen vaak de extra dingen, de emotional labor die geduld en liefde vraagt: volgens het CBS blijft slechts in 1 op de 3 huishoudens de vader thuis van zijn werk om voor een ziek kind te zorgen. Vaders zijn weliswaar meer gaan doen, maar het zijn moeders die twee keer zo hard zijn gaan lopen.

Het lastigste aan relaties is de dynamiek: als die eenmaal functioneert, kun je hem bijna niet veranderen, en hij versterkt zichzelf. De ruimte die de ene persoon laat vallen, wordt door de ander opgevuld, en vice versa. Hetzelfde geldt voor de persoonlijke patronen die je tijdens je leven hebt opgebouwd. Maar dingen zijn zelden ‘nu eenmaal’ zo.

In de nieuwe Netflix-documentaireserie Babies vertelt de Israëlische neuroloog Ruth Feldman dat moeders tijdens de zwangerschap en de bevalling weliswaar cruciale neurologische veranderingen ondergaan, die het beroemde ‘moederinstinct’ doen ontwaken. Maar in haar onderzoek ontdekte ze verrassend genoeg dat moeders en vaders aanvankelijk precies evenveel oxytocine aanmaken – vervolgens hangt het af van de tijd die ze besteden aan het verzorgen van de baby. Bij moeders is de amygdala (ons ‘oerbrein’ dat voor waakzaamheid zorgt) weliswaar actiever, maar bij vaders die de opvoeding in hun eentje op zich nemen is die activiteit precies gelijk. ‘Vaderschap is net zo biologisch als moederschap’, concludeert Feldman dan ook. Voor vaders ligt het alleen wat minder voor de hand: die moeten erbij gesleurd worden – of zichzelf erbij sleuren.

Tijdens het tweede levensjaar van mijn zoon realiseerde ik me dat verandering betekent dat je telkens twee stappen moet zetten: eerst over je oude (kinderlijke) impulsen heen stappen, en dan ook nog eens de nieuwe taak oppakken, zonder te zeuren. Oké, drie stappen dus. Het lukte de ene dag beter dan de andere. Ouderschap is topsport: je moet keihard trainen om uithoudingsvermogen te creëren, en ik had de longinhoud van een kettingroker.

Ik ging langzaam vooruit: soms zat ik nog steeds te lang op de wc, maar steeds vaker vond ik de discipline en energie om verantwoordelijkheden op te pakken. Af en toe voelde ik zelfs weer de superkracht van die begintijd. En als het lukte om álles te doen op zo’n dag, gaf dat een ongekende, glorieuze bevrediging. Ik verzon er zelfs een macho-term voor: fuck yeah parenting. Met je kind naar de speeltuin geweest terwijl je onderweg ook het glas naar de glasbak hebt gebracht? Fuck yeah! Drie pagina’s van een roman gelezen terwijl je de nagels van je zoon hebt geknipt? Fuck yeah! Zoon met bloedende vingers naar de Eerste Hulp gebracht terwijl je je werk-mails hebt beantwoord? Fuck. Yeah.

Zodra ik taken van mijn vriendin begon over te nemen, kreeg zij bovendien de kans om ruimte voor zichzelf te claimen – hoewel dat voor haar ook nog oefening vergt. Als zij ontspant, is dat goed voor ons allemaal. De vraag: ‘Kan ik je helpen?’ blijkt de sexyste vraag ter wereld. Sowieso leerden we allebei steeds beter om hulp van anderen te vragen, of om onze zoon eens niet onze volledige aandacht te geven.

Iederéén moet een beetje tijd voor zichzelf claimen, zeker in deze gespannen tijd. Gelijkwaardigheid betekent dat niet alleen de verantwoordelijkheden, maar ook de privileges gedeeld worden. De mancave hoeft dus niet in te storten, maar hij zou voor iedereen toegankelijk moeten zijn.

Helemaal fiftyfifty wordt het nooit. Maar na maanden van hernieuwde toewijding werd ik midden in de nacht wakker, terwijl mijn vriendin nog in een diepe slaap was weggezonken. Ik spitste mijn oren. Hoorde ik het nou echt? ‘PAPAAAAAAAAAA!’ Ik balde mijn vuist – fuck yeah! – en snelde naar de kinderkamer, waar ik zijn kleine lijf in mijn armen nam. ‘Hier ben ik,’ suste ik, ‘hier ben ik al.’

Dit is een bewerkte versie van een essay uit de bundel Sfinx – 13 Essays over de Man

︎ nieuwste Kopstuk    X  

© Rutger Lemm