Deze website is geheel AI-vrij geproduceerd.

Geen serie weet zo te verrassen en te ontroeren als ‘Better Things’


Mijn ode aan een van mijn favoriete series ooit in Volkskrant.

De Amerikaanse serie Better Things is volgens comedyschrijver Rutger Lemm uitzonderlijk goed. De vertelling over een actrice en haar dochters is warm, verrassend en net zo genuanceerd als het leven zelf.


Fans van Better Things (nu eindelijk te zien op Disney Plus) hebben vaak moeite om hun diepe liefde voor de Amerikaanse serie te omschrijven, alsof het om de diepgewortelde band met een naaste gaat. ‘In vijf seizoenen slaagde de serie er altijd in om me iets te laten voelen’, schreef Aisha Harris van de New Yorkse radiozender NPR onlangs in haar liefdesverklaring, ‘of het nou vrolijkheid, empathie, gêne, verdriet, introspectie, catharsis of hoop was.’ The New York Times was het met haar eens: ‘Weinig series weten zoveel complexe emoties door de cameralens te sluizen als Better Things.’ Entertainment Weekly vatte het mooi samen: ‘Het is geen sitcom, het is geen dramaserie en het is te simpel om het een dramedy te noemen. Het is ondefinieerbaar omdat het, tja, het leven zelf is.’

Als ik mijn liefde voor Better Things in woorden probeer te vatten, dan moet ik denken aan de rode, gietijzeren braadpan die Sam Fox (Pamela Adlon) gebruikt om voor haar drie dochters Max, Frankie en Duke, haar moeder Phil, of voor de vele ‘extra familie’ in haar huis te koken. De manier waarop het merk Le Creuset die pan omschrijft, zou ook voor Better Things (en bedenker, hoofdrolspeler en regisseur Pamela Adlon) kunnen gelden: ‘Deze mooie, stevige braadpan zonder chemische lagen (ook wel ‘Dutch oven’ genoemd) gaat generaties mee. Bij uitstek geschikt voor familiegerechten die de hele dag moeten pruttelen. De geleidelijke verdeling van de warmte zorgt voor diepe, complexe smaken.’

In 2016 pitchte de 50-jarige actrice Pamela Adlon een serie over een alleenstaande actrice en moeder van drie dochters aan tv-zender FX. Ze wilde het dagelijkse ritme van het ouderschap laten zien, geïnspireerd door John Lennons quote ‘Life is what happens to you while you’re busy making other plans’ (Lennons Mother zou het openingsnummer van de serie worden). Bovendien zag ze nooit vrouwen zoals zij – lomp, klein, zwetend en van middelbare leeftijd – op tv. Haar plannen werden aangemoedigd door comedian en filmmaker Louis C.K., met wie ze had samengewerkt voor zijn veelgeprezen serie Louie. Verder was Adlon alleen bekend van haar stemmenwerk voor de animatieserie King of the Hill en een rol in Californication.

In de eerste twee seizoenen volgde Adlon de naturalistische stijl waarmee Louie zoveel lof had geoogst: de afleveringen waren niet opgebouwd volgens een klassieke vertelstructuur, maar bestonden meer uit losse, ogenschijnlijk willekeurige momenten. In de eerste aflevering bijvoorbeeld, als Sam de kinderen in bed legt, waarop de 8-jarige Duke haar uitnodigt om nog even bij haar te komen liggen. ‘Nee, nee, nee schatje’, smeekt Sam. ‘Ik kan me niet veroorloven om in slaap te vallen. Ik moet nog zoveel doen.’ ‘Kom op mama’, zegt Duke op haar schattigst. ‘Een minuutje dan’, zucht Sam. Het volgende moment wordt ze gefrustreerd wakker.

Pamela Adlon als Sam Fox in 'Better Things'. De actrice speelt niet alleen de hoofdrol, maar is ook de bedenker en regisseur van de serie.
Adlon hanteerde een fragmentarische montagestijl: soms een herkenbare flits, soms een langere scène, maar nooit een duidelijk verhaal. Precies zoals een leven met kinderen voelt. Personages komen en verdwijnen weer, vaak zonder uitleg. Groot (tiener)drama van dochters Max of Frankie is het volgende moment weer over. Met als spil van dit alles de mater familias Sam, die op geheel eigen wijze de boel draaiende houdt. Soms met een wijze speech over vrouw-zijn, soms door uitgebreid te koken, vaak met een goedgeplaatste mom joke. Het leidt ertoe dat de serie als een troostende droom voelt.

Maar Better Things is meer dan een serie over ouderschap. Adlon herhaalde altijd twee kernwoorden voor haar cast en crew: menselijke interactie. Keer op keer weet ze in te zoomen op de kern van ons mens-zijn, of dat nou met ergernis, humor, liefde of magisch realisme is. De emotie komt vaak vanuit onverwachtse hoek – precies in de geest van het John Lennon-citaat. Geen serie weet constant zo te verrassen als Better Things.

Zoals in de aflevering ‘Eulogy’ uit seizoen 2. Tijdens een avond voor de tv zappen Sams dochters totaal ongeïnteresseerd langs een oude serie waarin zij een rol speelde. Opeens is ze het zat. ‘Ik wil niet tot mijn dood hoeven wachten voor ik hier gewaardeerd word!’, roept ze en vertrekt. Als ze terugkeert, zijn de lichten gedimd en is er een geïmproviseerd spreekgestoelte neergezet. Sam mag op een speciaal kleed gaan liggen, waarop haar kinderen (en vrienden) begrafenisspeeches voor haar houden. ‘Ik was altijd al trots op haar’, zegt de stoere Frankie, ‘maar ik heb dat nooit tegen haar gezegd omdat ik het voor mezelf wilde houden. Nu heb ik daar spijt van.’

Na seizoen 2 raakte Louis C.K. in opspraak vanwege grensoverschrijdend gedrag. Pamela Adlon verbrak alle banden, ook met hun gezamenlijke manager Dave Becky. Kon Better Things wel doorgaan?


Het bleek een geluk bij een ongeluk: Adlon moest nu de volledige leiding over het schrijfproces nemen. Ze koos nog nadrukkelijker voor haar intuïtieve aanpak, geïnspireerd door regisseur John Cassavetes, die in de jaren zeventig furore maakte met rauwe, dromerige films als Husbands en A Woman Under The Influence. De filmstijl werd uitdagender, met nog meer ruimte voor symboliek. De emoties konden nu echt overal vandaan komen: Iraans-Amerikaanse moeders tijdens een ouderavond, een grofgebekte dokter, de gendertwijfels van Frankie. Het personage Sam Fox ging door de overgang en werd alleen maar gelaagder, met instortingen, strijdbare speeches en seksuele perversies.

Tijdens die latere seizoenen kon het gebeuren dat je dacht: waar zit ik naar te kijken? Om een paar minuten later de tranen over je wangen te voelen lopen of keihard te moeten lachen. Als doorgewinterde mediaconsumenten zijn we bepaalde regels gewend: nu komt de ontroering, nu komt de lach. Better Things heeft lak aan die regels: Adlon moedigt haar acteurs juist aan om ‘tussenmomenten’ te omarmen, om het ongemak in de lucht te laten hangen. Grappen worden nooit op de punchline gespeeld, dramatische momenten worden niet uitgemolken. Juist daardoor komt het keihard binnen. ‘Godverdomme, Better Things is de hoogste kunstvorm’, twitterde comedian Sarah Silverman in 2020. ‘Ik ben elke fucking keer weer verbijsterd en geraakt.’

Dat klinkt misschien ontoegankelijk, maar het tegenovergestelde is waar: Better Things is zo empathisch en intiem dat je je al snel één van de vele gasten in het grote huis van Sam Fox voelt. Uiteindelijk gaat de serie over iets wat we bijna vergeten zijn: gemeenschappelijkheid. Iedereen is welkom bij Sam – behalve haar ex-man Xander misschien. Vooral mensen die extra behoefte hebben aan een tribe, omdat er in de maatschappij minder plek voor hen is: queers, oudere vrouwen, gevoelige Republikeinen. Iedereen noemt haar ‘mom’. Ook Duke, Frankie en Max, die soms op agressieve wijze naar zichzelf op zoek zijn, keren altijd terug naar huis.

Tijdens de coronawinters sleepte de warmte van Better Things me erdoorheen. Onze dochter Frenkie is naar de serie vernoemd. Inmiddels heb ik de rode gietijzeren braadpan zelf ook in de keuken staan.

Better Things won in vijf seizoenen nooit een grote prijs en werd geen enorme hit – waarschijnlijk omdat de naam van Louis C.K. nog steeds op de aftiteling staat. Dat is misschien maar goed ook. Zo kon het jarenlang in relatieve anonimiteit pruttelen. Ruik je het al? Loop maar naar de keuken. Kijk eens wat er voor je klaarstaat: een van de beste televisieseries aller tijden. Eet smakelijk!

Van prinsje naar papa – de wording van mijn vaderschap


Mijn essay over vaderschap, privileges en verantwoordelijkheid in Volkskrant Magazine.

Toen Rutger Lemm (34) vader werd, ­beloofde hij zijn vriendin de helft van de zorg op zich te nemen. Toch begon hij zich na een tijdje steeds vaker terug te trekken op de wc met het voetbalnieuws.


Toen mijn vriendin zwanger was van ons eerste kind, fantaseerden we vaak ’s avonds op de bank over de toekomst. We zouden in elk geval niet veel tijd meer hebben om ’s avonds op de bank over dingen te fantaseren – daar waren we ons wel van bewust. Alles zou anders worden, zo anders dat we het ons nog niet konden voorstellen. Laat staan dat we konden bedenken dat er ook nog een wereldwijde pandemie bij zou komen.

‘Ik denk gewoon dat we het wel fixen samen’, zei ik. Het klonk vaag, maar ik méénde het: mijn vriendin en ik hadden al voor vele hete vuren gestaan. De meeste stellen gaan uit elkaar als de kinderen jonger dan 5 zijn, ook dat wisten we, maar we waren in elk geval niet bang om daarover te praten.

‘En we gaan het fiftyfifty doen toch?’, vroeg mijn vriendin, plots een beetje onzeker. Ik keek haar kalm aan. ‘Natuurlijk’, zei ik. Ook dat meende ik.


‘Het gezínsleven’, zei Youp van ’t Hek vol walging in zijn voorstelling Ergens in de Verte (1994). ‘In het gezin weet iedereen altijd waar je bent: ‘Ik ga even boodschappen doen’, ‘Ik ga even naar boven.’’ Op zondag wilde Youp eigenlijk in de kroeg Ajax kijken, maar moest hij met zijn gezin ‘dat pleurisbos weer in’.

Als 10-jarige jongen kende ik de voorstellingen van Youp van ’t Hek uit mijn hoofd. We luisterden met ons gezin altijd in de auto naar cassettebandjes van ‘Youpie’ – op weg naar de camping in Frankrijk bijvoorbeeld. Het was natuurlijk ironisch om tijdens zo’n trip naar Youps anti-burgerlijke tirade te luisteren, maar door erom te lachen bewezen we dat we nog niet compleet waren ingedut. Op de achterbank zwoer ik dat ik elke dag zou leven alsof het mijn laatste was, zoals Youp altijd verkondigde.

Mijn vader worstelde ook met het panopticum van ‘het gezínsleven’. Hij was niet zo in zichzelf gekeerd als mijn opa, die altijd in zijn luie stoel uit het raam zat te staren, maar hij kon wel erg afwezig zijn, tot grote irritatie van mijn moeder. Mijn vader kwam meestal laat thuis van zijn werk en was dan de rest van de avond in gedachten verzonken, fysiek aanwezig en tegelijkertijd onbereikbaar. Ter ontspanning ging hij vaak hele dagen golfen en tijdens vakanties moest hij altijd eerst een week ‘onthaasten’.

Het deed denken aan het gedicht waar Youp van ’t Hek Ergens in de verte mee opent:

‘Altijd, altijd ben ik elders, altijd verlangen in mijn kop/Op zolders wil ik steeds naar kelders en in kelders juist weer hogerop.’


‘Nadat mijn zoon geboren werd, voelde ik me een superheld’, vertelde de Israëlische schrijver Etgar Keret ooit aan me. Toen ik mijn eigen zoon eindelijk in mijn armen hield, begreep ik meteen wat hij bedoelde: er kwamen krachten in me los waarnaar ik altijd had verlangd, maar die ik nooit had weten aan te boren.

Ik beleefde de kraamperiode in een manische roes. Waar ik vroeger in de supermarkt liep te twijfelen en te dromen, stapte ik nu vastberaden langs de schappen, terwijl ik trefzeker het ene na het andere product in mijn mandje gooide. Thuis stond ik als een bezetene af te wassen, kleren op te vouwen en koffie te zetten voor de oneindige kraamkaravaan. Ik leefde volledig op instinct; voor het eerst in mijn leven voelde het zo ontzettend goed om voor anderen te zorgen. 

Toch was niet alle angst verdwenen. In de derde week stond ik ’s nachts met een krijsende baby in mijn armen, terwijl ik alleen maar kon denken: ‘WAT WIL JE?’ Een andere jonge vader had me al gewaarschuwd: ‘Opeens begrijp je waar shakenbabysyndroom vandaan komt...’ Ik sloeg uit pure machteloosheid tegen de kast met babykleertjes. In die tijd leek ik wel een omgekeerde superheld: overdag sterker dan ooit, ’s nachts weer neurotisch en ongeduldig.

‘s Nachts verlangde ik er opeens naar om te vluchten, of werd ik bevangen door spijt over onze beslissing. ‘Is dit nu mijn leven?’, dacht ik melodramatisch.

Mijn vriendin had ook zulke gedachten, vertelde ze later, maar ze kon ze minder lang toestaan: dankzij de borstvoeding was de baby nog minstens acht uur per dag aan haar vastgekoppeld. De zwangerschap had ze al in haar eentje moeten dragen, hoe vaak we ook zeiden dat ‘wij’ zwanger waren, maar nu ging die fysieke eindverantwoordelijkheid gewoon door, om nog maar te zwijgen over het herstel van de bevalling.

Terwijl ik na tien dagen al naar een filmfestival vloog, voor de Israëlische première van de Etgar Keret-film die ik met een vriend had gemaakt.

Nu we dankzij de corona-crisis allemaal plots aan huis gekluisterd zijn, is de taakverdeling tussen vaders en moeders alleen maar prangender geworden. ‘Eens te meer blijkt hoe onmisbaar mannen thuis zijn’, schreef Loes Reijmer onlangs nog in deze krant.

Ik hield zielsveel van mijn zoon en wilde er volledig voor hem zijn. Maar tegelijk was er meteen al de vraag: was ik wel genoeg bereid me voor hem op te offeren?


Mijn moeder vertelde mijn broertje en mij regelmatig zonder enige aanleiding dat ze een brandend gebouw in zou rennen om ons te redden. Zo vaak, dat het een beetje ongemakkelijk werd.

Ze is er ook van overtuigd dat ze ons met veel huishoudelijke verantwoordelijkheid heeft opgevoed. Dat was ongetwijfeld onderdeel van haar feministische overtuigingen, maar in de praktijk hoefden we alleen de vaatwasser uit te ruimen en de tafel te dekken – dat was het wel zo’n beetje. Mijn broertje en ik waren mijn moeders prinsjes, ze vertroetelde ons met snacks, knuffels en eindeloos begrip. Pas op mijn 24ste draaide ik voor het eerst zelf een wasje. Als er na een familiefeestje moet worden opgeruimd, blijven mijn broertje en ik vaak nog lang zitten praten. Helemaal aan het einde staan we op om nog een paar spulletjes naar de koelkast te brengen.

In mijn moeders ogen konden wij niets fout doen. In tegenstelling tot mijn vader, die in haar ogen juist niet genoeg bij het gezinsleven betrokken was.

Zoals op die zomerdag in 1994, toen we samen met een Noors nichtje naar een meer gingen, terwijl mijn vader een dag op de golfbaan sleet.

Ik besloot in een hoge boom te klimmen, terwijl het nichtje beneden bleef staan kijken. ‘Wow, ik ben helemaal boven!’, riep ik uiteindelijk. ‘Haal mijn moeder!’ Het meisje rende weg. Daar stond ik, letterlijk op het toppunt van mijn zelfvertrouwen en bravoure, te wachten tot mijn moeder me zou komen bewonderen. Maar het duurde lang. Ineens drong tot me door dat het nichtje geen Nederlands sprak.

Op dat moment brak de tak waar ik op stond. Na een lange val kwam ik met een klap op de grond terecht. ‘Haal z’n moeder!’, hoorde ik een paar oudere jongens roepen. ‘Hier ben ik al!’, zei een paniekerige, hoge stem.

In het ziekenhuis bleek dat ik er met een lichte hersenschudding en wat kneuzingen van afkwam. Mijn moeder belde de golfclub, waar mijn vader van de baan werd gehaald en haar aanhoorde. ‘Godzijdank valt het mee’, zuchtte hij. ‘Ik maak even dit rondje af en dan kom ik meteen naar huis.’

Mijn moeder hing woedend op, stapte in haar Fiat Panda en scheurde naar de golfclub, waar ze niet bij de parkeerplaats stopte, maar zo hóp de fairway op reed, tot ze uiteindelijk bij hole 9 zo hard remde dat de plaggen in het rond vlogen en ze mijn verbaasde vader met golfstok en al de auto in sleurde.

De daaropvolgende jaren belandde het huwelijk van mijn ouders in een crisis. Een van de veranderingen die hun relatietherapeut voorstelde, was dat mijn vader elke maand iets leuks met mijn broertje en mij zou gaan doen. Ik herinner me een bezoekje aan de troosteloze bioscoop in de buurt van ons dorp.

Mijn vader bedoelde het goed, maar dit was precies het soort geforceerde gezelligheid waar Youp van ’t Hek het altijd over had. 


Mijn generatie is geëmancipeerder dan de generaties van mijn opa en mijn vader: het is tegenwoordig heel normaal dat vaders de kinderen verschonen, naar school brengen en voor ze koken. Ik wilde ook echt een ander soort vader zijn: gelijkwaardiger. Geduldiger. Geen incidentele, geforceerde gezelligheid. Daarin ben ik lang niet de enige: ruim de helft van de Nederlandse ouders zou de opvoeding gelijk willen verdelen, rapporteerde de Emancipatiemonitor 2018 van het SCP.

Maar de realiteit is nog steeds weerbarstig. Anna van den Breemer schreef in de Volkskrant over ‘de schijnbetrokkenheid van de man in het gezin’: ‘De moderne vader lijkt op het eerste gezicht heel betrokken, met zijn papa-dag, maar dat valt in de praktijk vies tegen. Want wie houdt de luiervoorraad in de gaten of bedenkt dat de crèche moet worden afgebeld voor een vakantieperiode?’

‘Ik heb er nooit bij stil gestaan dat de nagels van m’n kinderen moeten worden geknipt’, gaf Arjen van Veelen toe in een essay in NRC Handelsblad.

Beide auteurs verwezen naar het populaire boek met de veelzeggende titel All The Rage: Mothers, Fathers and the Myth of Equal Partnership (2019) waarin psycholoog Darcy Lockman schrijft over de ‘valse belofte’ van de moderne progressieve vader. Het maakt onderdeel uit van een grote groep verontwaardigde feministische boeken met titels als Fair Play (2019), Fed Up (2018) en How Not To Hate Your Husband After Kids (2018). Uit de Emancipatiemonitor blijkt dan ook dat het slechts 1 op de 5 stellen lukt om de belofte van fiftyfifty waar te maken. Hoe zou die verhouding liggen nu we massaal thuiswerken terwijl de scholen en kinderdagverblijven gesloten zijn? Ik vrees dat de relatietherapeuten straks hun handen vol hebben.


Het ís ook vreselijk moeilijk. De komst van een kind, met alle tijdgebrek en slaaptekort van dien, zet alles onder druk, en haalt daarom onvermijdelijk je onredelijkste kanten naar boven. Laat staan als ze voortdurend thuis zijn. Kinderen vragen eigenlijk voortdurend: kun je me helpen, of ben je zelf ook nog een kind? Als je tegen een kast slaat, is het antwoord duidelijk. Ik ken meerdere mannen die door de druk van het ouderschap in een burn-out belandden: ze konden het niet aan. En dat is ook niet zo heel gek.

Doordat veel mannen van mijn generatie nog zijn opgevoed onder de sluimerende invloed van het patriarchaat (oftewel: in het prinsjes-paradijs) konden we veel langer luie kinderen blijven. Net zoals Arjen van Veelen kan ik wóédend worden van de afwas. Mijn handen in dat gore water, het gepriegel met het sponsje: waar-heb-ik-dit-aan-verdiend? Ergens verwacht ik dat mijn moeder me elk moment uit het brandende gebouw zal komen redden.

Zodra de druk toeneemt, is de verleiding groot om me terug te trekken in het kleine wereldje waar ik alleen verantwoordelijk ben voor mezelf. Deze behoefte komt tot uiting in het fenomeen van de mancave: veel mannen claimen dat ze thuis ‘nu eenmaal’ een behoefte hebben aan plek waar ze zich kunnen terugtrekken. Zoals mijn opa zijn luie stoel had, en mijn vader de golfbaan.

Ik heb zelf geen kamertje met een Playstation en een zitzak, maar toen de effecten van de eerste oxytocine-shot afnamen en mijn zoon steeds moeilijker ging slapen, begon ik steeds meer tijd voor mezelf te claimen: door veel te lang te douchen, of op de wc voetbalnieuws te lezen op mijn telefoon, of een dag met mijn broer naar de sauna te gaan. Dat had ik nu eenmaal nodig.

‘Jij mag dat óók hoor’, zei ik (iets te zacht) tegen mijn vriendin. Maar ze legde me (nijdig) uit dat die behoefte voor haar niet bestond: haar verantwoordelijkheidsgevoel was zo groot dat ze in haar hoofd voortdurend bezig was met het plannen van het huishouden – met de luiervoorraad en nageltjes die geknipt moeten worden. Allemaal zaken die ik steeds meer begon te negeren, omdat zij ze toch wel oppakte, zoals de borstvoeding ook ‘nu eenmaal’ haar verantwoordelijkheid was. Mijn vriendin doet de afwas altijd pijlsnel. Erover klagen is een luxe die ze nooit heeft gekend.

Als we ’s nachts gewekt werden door een huiltje, wachtte ik altijd net een paar seconden te lang – en daar ging ze alweer. ‘Zeg me gewoon wat ik moet doen!’, zei ik tijdens een ruzie over de verdeling van het huishouden. ‘Ja hallo, dan moet ik dat ook nog bijhouden!’, riep ze terug.


Ik dacht dat ik alles anders zou doen dan mijn eigen vader. Maar als ik me tijdens onze moeilijkere periodes steeds meer terugtrok in mijn egocentrische behoeften, zag ik vervreemding op het gezicht van mijn zoon, alsof hij dacht: ‘Wie is toch die man die af en toe mijn luier komt verschonen?’

Na een jaar duwde hij me letterlijk weg. ‘Neeeeeee niet die! Die andere! Mama, mamaaaa!’ schreeuwde hij woedend als ik ’s nachts toch een keer zijn kamer binnenkwam om hem te troosten. Alsof hij vóélde dat hij niet op me kon bouwen.

Die pijnlijke momenten zorgden ervoor dat ik de argumenten die met ‘nu eenmaal’ beginnen, niet meer kon volhouden. Het herinnerde me eraan dat ik wilde veranderen, dat ik uit mijn comfortzone moest komen.

De behoefte aan een mancave wordt vaak verpakt in romantische termen: jongens onder mekaar, onthaasten, liften naar Parijs. Cabaretiers als Youp van ’t Hek zijn dan ook schatplichtig aan de oer-romanticus Henry David Thoreau, die zijn klassieker Walden (1854) in een houten huisje aan Walden Pond schreef, volledig afgesloten van elke verantwoordelijkheid (in een zorgeloze quarantaine, zullen we maar zeggen). Thoreau hield wél van boswandelingen, maar dan niet als onderdeel van het gezinsleven (waarschijnlijk stierf hij als maagd).

Thoreau wordt vaak geciteerd door rusteloze mannen:

‘I went to the woods because I wished to live deliberately, and not, when I came to die, discover that I had not lived.’

Uit historisch onderzoek blijkt echter dat Thoreau overleefde doordat zijn moeder hem elke dag warme maaltijden kwam brengen (het bos lag op loopafstand van haar huis). Zijn zus kwam elke week zijn blokhut schoonmaken.

Dat is het probleem: als een man voor zichzelf kiest, dwingt hij vaak een vrouw tot opoffering. Elke minuut langer onder de douche, betekent extra druk op de schouders van mijn vriendin. Elke zucht naar een leven zonder verantwoordelijkheid, betekent dat je moeder je problemen moet oplossen. Er is niets egocentrischer – ja kinderachtiger – dan romantiek.


Maar er is nog iets aan de hand. Uit onderzoek van de Universiteit van Californië blijkt dat mensen in westerse landen in 2012 twee keer zoveel tijd met hun kinderen doorbrachten als in 1965. Hierbij was de sprong voor vaders het grootst: van slechts 16 naar 59 minuten per dag. Toch liggen moeders nog altijd ruim aan kop met gemiddeld 104 minuten aan dagelijkse genegenheid.

Ondanks een mannelijke inhaalslag (en een bescheiden uitbreiding van het vaderschapsverlof) nemen vrouwen nog altijd het grootste deel van de opvoeding en het huishouden op zich, terwijl ze daarnaast ook meer zijn gaan werken. Vrouwen doen vaak de extra dingen, de emotional labor die geduld en liefde vraagt: volgens het CBS blijft slechts in 1 op de 3 huishoudens de vader thuis van zijn werk om voor een ziek kind te zorgen. Vaders zijn weliswaar meer gaan doen, maar het zijn moeders die twee keer zo hard zijn gaan lopen.

Het lastigste aan relaties is de dynamiek: als die eenmaal functioneert, kun je hem bijna niet veranderen, en hij versterkt zichzelf. De ruimte die de ene persoon laat vallen, wordt door de ander opgevuld, en vice versa. Hetzelfde geldt voor de persoonlijke patronen die je tijdens je leven hebt opgebouwd. Maar dingen zijn zelden ‘nu eenmaal’ zo.

In de nieuwe Netflix-documentaireserie Babies vertelt de Israëlische neuroloog Ruth Feldman dat moeders tijdens de zwangerschap en de bevalling weliswaar cruciale neurologische veranderingen ondergaan, die het beroemde ‘moederinstinct’ doen ontwaken. Maar in haar onderzoek ontdekte ze verrassend genoeg dat moeders en vaders aanvankelijk precies evenveel oxytocine aanmaken – vervolgens hangt het af van de tijd die ze besteden aan het verzorgen van de baby. Bij moeders is de amygdala (ons ‘oerbrein’ dat voor waakzaamheid zorgt) weliswaar actiever, maar bij vaders die de opvoeding in hun eentje op zich nemen is die activiteit precies gelijk. ‘Vaderschap is net zo biologisch als moederschap’, concludeert Feldman dan ook. Voor vaders ligt het alleen wat minder voor de hand: die moeten erbij gesleurd worden – of zichzelf erbij sleuren.

Tijdens het tweede levensjaar van mijn zoon realiseerde ik me dat verandering betekent dat je telkens twee stappen moet zetten: eerst over je oude (kinderlijke) impulsen heen stappen, en dan ook nog eens de nieuwe taak oppakken, zonder te zeuren. Oké, drie stappen dus. Het lukte de ene dag beter dan de andere. Ouderschap is topsport: je moet keihard trainen om uithoudingsvermogen te creëren, en ik had de longinhoud van een kettingroker.

Ik ging langzaam vooruit: soms zat ik nog steeds te lang op de wc, maar steeds vaker vond ik de discipline en energie om verantwoordelijkheden op te pakken. Af en toe voelde ik zelfs weer de superkracht van die begintijd. En als het lukte om álles te doen op zo’n dag, gaf dat een ongekende, glorieuze bevrediging. Ik verzon er zelfs een macho-term voor: fuck yeah parenting. Met je kind naar de speeltuin geweest terwijl je onderweg ook het glas naar de glasbak hebt gebracht? Fuck yeah! Drie pagina’s van een roman gelezen terwijl je de nagels van je zoon hebt geknipt? Fuck yeah! Zoon met bloedende vingers naar de Eerste Hulp gebracht terwijl je je werk-mails hebt beantwoord? Fuck. Yeah.

Zodra ik taken van mijn vriendin begon over te nemen, kreeg zij bovendien de kans om ruimte voor zichzelf te claimen – hoewel dat voor haar ook nog oefening vergt. Als zij ontspant, is dat goed voor ons allemaal. De vraag: ‘Kan ik je helpen?’ blijkt de sexyste vraag ter wereld. Sowieso leerden we allebei steeds beter om hulp van anderen te vragen, of om onze zoon eens niet onze volledige aandacht te geven.

Iederéén moet een beetje tijd voor zichzelf claimen, zeker in deze gespannen tijd. Gelijkwaardigheid betekent dat niet alleen de verantwoordelijkheden, maar ook de privileges gedeeld worden. De mancave hoeft dus niet in te storten, maar hij zou voor iedereen toegankelijk moeten zijn.

Helemaal fiftyfifty wordt het nooit. Maar na maanden van hernieuwde toewijding werd ik midden in de nacht wakker, terwijl mijn vriendin nog in een diepe slaap was weggezonken. Ik spitste mijn oren. Hoorde ik het nou echt? ‘PAPAAAAAAAAAA!’ Ik balde mijn vuist – fuck yeah! – en snelde naar de kinderkamer, waar ik zijn kleine lijf in mijn armen nam. ‘Hier ben ik,’ suste ik, ‘hier ben ik al.’

Dit is een bewerkte versie van een essay uit de bundel Sfinx – 13 Essays over de Man

Kunst en kinderen: kun je schrijver blijven met een baby?


Schrijven over thuis blijkt een nieuw soort literatuur op te leveren. Essay voor Volkskrant Magazine.

Thuiswerken én kinderen opvoeden is geen gouden combinatie, ondervindt schrijver Rutger Lemm. ‘Ik schrijf de laatste tijd steeds vaker korte stukjes.’


‘Zwaai maar naar papa. Die gaat centjes verdienen’, zei de crècheleidster met mijn zoontje op haar arm. Ze keek me doordringend aan bij die laatste woorden, of beeldde ik me dat in? ‘Echt hard werken, hè’, leek ze met die blik te zeggen, ‘anders laat je je kind voor niets hier achter.’ Mijn zoon, ziekig en verlatingsangstig, zwaaide naar me met zijn onhandige babymotoriek.

Thuis klapte ik mijn laptop open. Ik werk aan een boek, dus of ik centjes ga verdienen is nog zeer de vraag, maar ik kon het diepe schuldgevoel op z’n minst aanwenden om zoveel mogelijk werk gedaan te krijgen. Toch lukte het me niet om te beginnen. In plaats daarvan googlede ik: ‘Is het krijgen van kinderen slecht voor je creativiteit?’

Natuurlijk is het voor iedere kersverse ouder een uitdaging om de opvoeding van je baby met je werk te combineren, maar als schrijver is het dat helemaal. Als schrijver ben je volledig aangewezen op je eigen discipline en productiviteit. Je hebt geen baas die je een deadline oplegt (hooguit een redacteur die soms eens informeert hoe het ervoor staat), geen collega’s die van je inspanningen afhankelijk zijn, geen vaste werktijden. Je hebt onbegrensde vrijheid en die heb je ook nodig: als het eenmaal begint te lopen, wordt een artikel of een boek een obsessie en leef je bijna continu in je hoofd. Bovendien werk je vaak thuis. De scheiding tussen werk en privé is voor mij altijd al een illusie geweest. Mijn vriendin is bovendien ook schrijver, met net zo’n onvoorspelbare werkweek.

Sinds de baby er is, komen we veel minder aan ons schrijfwerk toe. Als hij niet op de opvang is, probeer ik tijdens zijn dutjes aan de slag te gaan, maar net als ik wil beginnen, hoor ik hem alweer huilen. Door het slaaptekort maak ik spelfouten waarvoor ik me in groep 5 had geschaamd en lukt het me minder goed om te beschrijven wat ik voor me zie. Bovendien lijkt mijn leven zoveel saaier te zijn geworden, om over de financiële onzekerheid nog maar te zwijgen. Vandaar mijn vraag: schrijven en kinderen, gaat dat eigenlijk wel samen?

Vreugde vs. ellende


Ik blijk lang niet de enige te zijn die hiermee worstelt. ‘Aan de ene kant: de vreugde van kinderen’, schrijft de autobiografische auteur Sheila Heti in haar boek Motherhood, dat volgende maand in een Nederlandse vertaling verschijnt. ‘Aan de andere kant: de ellende.’

‘Schrijvers zijn slechte vaders’, stelde John Banville in een interview in 2016. Volgens de Ierse romanschrijver kun je als schrijver best kinderen nemen, maar hoeft je gezin niet op je te rekenen. ‘Ik zou niet met mij kunnen samenwonen’, zei hij. ‘We zijn kannibalen, we zouden onze kinderen verkopen voor een goede zin.’ Dat leidde tot een storm van kritiek op Twitter.

Toch lijkt de geschiedenis hem gelijk te geven. ‘Hij moest werken. Altijd werken’, zei de destijds 45-jarige Thomas Claus in een interview uit 2008 over zijn beroemde schrijvende vader Hugo. ‘Ik herinner me dat ik altijd veel alleen moest spelen.’ Hij schreef er een autobiografische roman over, en ook de kinderen van auteurs als Ernest Hemingway, Joseph Heller, Thomas Mann en Saul Bellow schreven later boeken waarin hun gevierde vader naar voren komt als een onvoorspelbare, afwezige, narcistische man. Toen William Faulkners dochter Jill hem vroeg om te stoppen met drinken, schamperde hij: ‘Niemand weet nog wie Shakespeares kinderen waren.’

Veel schrijvers begonnen er niet eens aan. De Amerikaanse Pulitzer Prize-winnaar Richard Ford zette het in 2010 zelfs in zijn tien schrijfregels: ‘1. Trouw met iemand van wie je houdt en die het een goed idee vindt dat je schrijft. 2. Neem geen kinderen.’
Beeld Sasa Ostaja

Egocentrisme


De opoffering van het ouderschap gaat niet samen met het egocentrisme van de schrijver, als we deze voorbeelden mogen geloven. Een schrijver moet volledig geobsedeerd zijn door zijn of haar werk en zich soms in zichzelf kunnen terugtrekken om een goed boek te kunnen schrijven. Zoals Karl Ove Knausgard, die in Liefde beschrijft hoe hij vlak na de geboorte van zijn eerste kind zich wekenlang opsloot in zijn kantoor en zelfs niet meer thuis sliep, omdat hij per se zijn roman moest afmaken. Zijn vrouw smeekte hem over de telefoon om terug te komen, ze schold hem de huid vol, maar hij bleef stoïcijns achter zijn laptop zitten werken.

Deze worsteling met het ouderschap gold niet uitsluitend voor mannelijke auteurs van weleer. In 1943 verliet de Britse Doris Lessing (Nobelprijs voor de Literatuur in 2007) haar man en twee kinderen om naar Afrika te emigreren. ‘Er is niets saaiers voor een intellectuele vrouw’, zei ze, ‘dan uren achtereen doorbrengen met kleine kinderen.’ Feministische schrijvers als Virginia Woolf, Hanna Arendt en Elizabeth Bishop bleven bewust kinderloos.

Destijds was dat nog een taboe, maar nu de man-vrouwverhoudingen zijn veranderd en het gebruikelijker is dat vaders ook hun verantwoordelijkheid nemen, wordt de vraag nadrukkelijker gesteld: kunnen vrouwen dit artistieke egocentrisme – je terugtrekken in a room of one’s own, zoals Virginia Woolf het zo mooi formuleerde in het gelijknamige essay – ook claimen, zelfs als ze moeder zijn?

Voor mijn vriendin is het nog moeilijker om de balans te vinden, omdat het ouderschap voor vrouwen nog altijd grotere fysieke en mentale gevolgen heeft. Schrijver Rachel Cusk legde in haar memoire A Life’s Work (2001) uit hoe moeilijk het is om de bijna religieuze moeder-kind-eenheid te doorbreken, om soms voor jezelf en je schrijfwerk te kiezen: ‘Een ander mens heeft in haar geleefd, en na de geboorte leeft dit kind altijd binnen de grenzen van haar bewustzijn. Als een moeder met haar kind is, is ze dus niet zichzelf, maar als ze zonder haar kind is, is ze ook niet zichzelf; het is dus net zo moeilijk om je kind te verlaten als om bij haar te zijn.’ Cusk kreeg enorm veel kritiek op het uitspreken van deze moeder-twijfels.

De laatste jaren is er meer ruimte voor deze discussie ontstaan. In 2013 opperde Lauren Sandler in The Atlantic dat vrouwelijke schrijvers het bij één kind moeten houden: wel de ervaring, niet te veel lasten. Sheila Heti wikt en weegt in Motherhood bijna driehonderd pagina’s lang over haar kinderwens.

Artistieke vrijheid opgeven


Heti’s belangrijkste bezwaar is de eventuele beperking van haar schrijverschap, dat haar leven zoveel betekenis heeft gegeven: ‘Mijn gelovige nicht, ongeveer even oud als ik, heeft zes kinderen. En ik heb zes boeken geschreven. Misschien verschillen we niet veel van elkaar, hebben we allebei onze eigen religie – zij wil kinderen de wereld in brengen, ik mijn verhalen.’ Ze vreest dat ze als schrijver te veel vastzit in haar hoofd en te weinig buiten komt, maar ze vreest nog meer dat ze haar artistieke vrijheid moet opgeven. De uitkomst van haar dilemma staat vanaf het begin van het boek vast: het schrijven gaat voor.

De vrijheid en persoonlijke obsessies van het schrijverschap aan de ene kant, en de rust, reinheid en regelmaat die je als ouder wanhopig probeert te implementeren aan de andere kant, lijken onverenigbaar. Dat is de conclusie van auteur Kim Brooks in haar essay A Portrait of the Artist as a Young Mother (2016) voor het online tijdschrift The Cut, onderdeel van New York Magazine: ‘Kunst moet dingen overhoop halen en bevragen’, schrijft ze, ‘het moet alles wat comfortabel en veilig is verstoren. Dat is het tegenovergestelde van wat een ouder moet doen.’
Beeld Sasa Ostaja

Ze beschrijft hoe ze als schrijfstudent thuiskwam bij een docent die ze enorm bewonderde, en verwachtte dat ze daar een romantisch, literair huis zou aantreffen. In plaats daarvan werd ze bij binnenkomst overvallen door de geur van melk. Haar docent zat op de grond te midden van allerlei rommel en speelgoed met zijn baby te spelen. Hij oogde doodvermoeid en leek in niets op de zelfverzekerde schrijver die hij voor de klas was.

Ik kan het beamen: het ouderschap is onromantisch. Er is niets opwindends aan poepluiers, kolfapparaten en hydrofiele doeken. Maar misschien schuilt daar wel het ware probleem: dat we nog steeds denken dat schrijven romantisch moet zijn.

Rufi Thorpe reageerde in haar essay Mother, Writer, Monster, Maid (2016) voor online tijdschrift Vela. Zij geeft hierin toe dat het moederschap saaie momenten kent en dat het haar schrijven in de weg zit: ‘Ik kan de dienstbaarheid niet meer aan.’ Maar ze weigert toe te geven dat het moederschap en het huishouden an sich geen literaire potentie hebben, dat ze alleen maar stof zijn voor luchtige columnisten en zelfhulpboeken. Misschien is dat idee wel ontstaan dankzij de eeuwenlange dominantie van al die mannelijke schrijvers die hun kinderen niet interessant vonden en ze zelfs zouden ‘verkopen voor een goede zin’, suggereert ze. Mannen die eigenlijk zélf egocentrische kinderen zijn gebleven. Thorpe citeert de Canadese schrijver Rivka Galchen, die eens zei: ‘In de wereldliteratuur komen meer honden – zelfs meer abortussen – dan baby’s voor.’

Het ligt er maar aan hoe we begrippen als ‘vrijheid’ en ‘diepgang’ interpreteren. De Britse schrijver Zadie Smith vertelde in een interview met Slate hoe ze toen ze zwanger was van haar eerste kind in 2010 bij een literair festival tegenover een kinderloze mannelijke schrijver kwam te zitten. ‘Jeetje’, zei hij, ‘je zult wel bang zijn dat je achterop gaat raken, nu je straks zoveel minder tijd hebt?’ Ze keek hem smalend aan en zei: ‘En jij zult wel bang zijn voor het grote gapende gat in je levenservaring dat je zult ervaren als je 40 of 50 bent?’ Hij werd lijkbleek, tot Smiths grote genoegen.

Nieuw soort literatuur


Natuurlijk is het streven van elke ouder om veiligheid te creëren, maar daardoor kom je juist in aanraking met allerlei soorten gevaar en vele angsten, en vooral met jezelf: je gaat van de ene existentiële crisis naar de andere. Dat is meer dan genoeg stof voor goede verhalen. Voor een nieuw soort literatuur.

Brooks en Thorpe zijn allebei groot bewonderaar van de roman Dept. of Speculation (2014) van Jenny Offill, die precies gaat over de angsten en twijfels van een moeder die haar identiteit als schrijver dreigt kwijt te raken:

‘Ik wilde een kunstmonster worden. Vrouwen worden bijna nooit kunstmonsters, omdat kunstmonsters zich alleen maar met kunst bezighouden, en nooit met alledaagse zaken. Nabokov vouwde niet eens zijn eigen paraplu op. Zijn vrouw likte zijn postzegels voor hem.’

Het boek sloeg in als een bom. Offill lost het schrijf-kind-probleem op door – paradoxaal genoeg – een heel goed boek te schrijven over haar beperkingen als schrijvende moeder. Dat doet ze in extreem korte stukjes, alsof ze ze gehaast moest neerpennen terwijl de baby even sliep. Die gedwongen concentratie levert een ongekende scherpte en humor op, die je ook terugziet bij andere schrijvende moeders. De Mexicaans-Amerikaanse schrijver Valeria Luiselli formuleert het treffend in haar roman Faces in the Crowd (2011): ‘Romans zijn van de lange adem. Dat vinden romanschrijvers althans. Niemand weet precies wat het betekent, maar ze zeggen het allemaal: van de lange adem. Ik heb een baby en een peuter. Ze laten me niet ademen. Alles wat ik schrijf zal – kan – alleen maar van de korte adem zijn.’

Met deze veelgeprezen kortestukjesboeken, zoals ook het briljante The Argonauts van dichter-essayist Maggie Nelson (over de fysieke transformatie van de zwangerschap en de geboorte van haar zoon Iggy) of, dichter bij huis, En we noemen hem van theatermaker Marjolijn van Heemstra (waarin een zoektocht naar een familiegeheim gelijkloopt met een zwangerschap) lijkt een heel nieuw literair genre geboren te zijn, dat bovendien uitstekend past in een tijd waarin iederéén een korte aandachtspanne heeft. Het is een revolutie van schrijvende moeders. De maatschappij verandert, en de literatuur verandert met haar mee.

Ik schrijf de laatste tijd ook steeds vaker in korte stukjes – ik móét snel tot de kern komen, voordat ik mijn zoon alweer van de opvang moet ophalen. Het komt mijn werk ten goede: vroeger was ik vaak te lang van stof. Daarnaast schrijf ik geregeld over ons nieuwe, onzekere bestaan (wat hij daarvan zal vinden, lees ik later wel in zijn – ongetwijfeld vernietigende – autobiografie).

Het is fascinerend om te zien hoe goed mensen zich kunnen aanpassen aan hun omstandigheden. Binnen een jaar is mijn leven drastisch veranderd, maar elke keer als ik dacht dat ik het niet aankon, lukte het toch, gingen we verder, groeiden we door, schreven we nog iets. Onze zoon is wat dat betreft de grootst mogelijke inspiratiebron: vanaf het eerste moment is hij zich dapper het leven in aan het worstelen, elke dag blijft hij onvermoeibaar ontdekken. Ik kan alleen maar proberen om hem bij te houden.

︎ nieuwste Kopstuk    X  

© Rutger Lemm