Kunst en kinderen: kun je schrijver blijven met een baby?
Schrijven over thuis blijkt een nieuw soort literatuur op te leveren. Essay voor Volkskrant Magazine.
Thuiswerken én kinderen opvoeden is geen gouden combinatie, ondervindt schrijver Rutger Lemm. ‘Ik schrijf de laatste tijd steeds vaker korte stukjes.’
‘Zwaai maar naar papa. Die gaat centjes verdienen’, zei de crècheleidster met mijn zoontje op haar arm. Ze keek me doordringend aan bij die laatste woorden, of beeldde ik me dat in? ‘Echt hard werken, hè’, leek ze met die blik te zeggen, ‘anders laat je je kind voor niets hier achter.’ Mijn zoon, ziekig en verlatingsangstig, zwaaide naar me met zijn onhandige babymotoriek.
Thuis klapte ik mijn laptop open. Ik werk aan een boek, dus of ik centjes ga verdienen is nog zeer de vraag, maar ik kon het diepe schuldgevoel op z’n minst aanwenden om zoveel mogelijk werk gedaan te krijgen. Toch lukte het me niet om te beginnen. In plaats daarvan googlede ik: ‘Is het krijgen van kinderen slecht voor je creativiteit?’
Natuurlijk is het voor iedere kersverse ouder een uitdaging om de opvoeding van je baby met je werk te combineren, maar als schrijver is het dat helemaal. Als schrijver ben je volledig aangewezen op je eigen discipline en productiviteit. Je hebt geen baas die je een deadline oplegt (hooguit een redacteur die soms eens informeert hoe het ervoor staat), geen collega’s die van je inspanningen afhankelijk zijn, geen vaste werktijden. Je hebt onbegrensde vrijheid en die heb je ook nodig: als het eenmaal begint te lopen, wordt een artikel of een boek een obsessie en leef je bijna continu in je hoofd. Bovendien werk je vaak thuis. De scheiding tussen werk en privé is voor mij altijd al een illusie geweest. Mijn vriendin is bovendien ook schrijver, met net zo’n onvoorspelbare werkweek.
Sinds de baby er is, komen we veel minder aan ons schrijfwerk toe. Als hij niet op de opvang is, probeer ik tijdens zijn dutjes aan de slag te gaan, maar net als ik wil beginnen, hoor ik hem alweer huilen. Door het slaaptekort maak ik spelfouten waarvoor ik me in groep 5 had geschaamd en lukt het me minder goed om te beschrijven wat ik voor me zie. Bovendien lijkt mijn leven zoveel saaier te zijn geworden, om over de financiële onzekerheid nog maar te zwijgen. Vandaar mijn vraag: schrijven en kinderen, gaat dat eigenlijk wel samen?
Vreugde vs. ellende
Ik blijk lang niet de enige te zijn die hiermee worstelt. ‘Aan de ene kant: de vreugde van kinderen’, schrijft de autobiografische auteur Sheila Heti in haar boek Motherhood, dat volgende maand in een Nederlandse vertaling verschijnt. ‘Aan de andere kant: de ellende.’
‘Schrijvers zijn slechte vaders’, stelde John Banville in een interview in 2016. Volgens de Ierse romanschrijver kun je als schrijver best kinderen nemen, maar hoeft je gezin niet op je te rekenen. ‘Ik zou niet met mij kunnen samenwonen’, zei hij. ‘We zijn kannibalen, we zouden onze kinderen verkopen voor een goede zin.’ Dat leidde tot een storm van kritiek op Twitter.
Toch lijkt de geschiedenis hem gelijk te geven. ‘Hij moest werken. Altijd werken’, zei de destijds 45-jarige Thomas Claus in een interview uit 2008 over zijn beroemde schrijvende vader Hugo. ‘Ik herinner me dat ik altijd veel alleen moest spelen.’ Hij schreef er een autobiografische roman over, en ook de kinderen van auteurs als Ernest Hemingway, Joseph Heller, Thomas Mann en Saul Bellow schreven later boeken waarin hun gevierde vader naar voren komt als een onvoorspelbare, afwezige, narcistische man. Toen William Faulkners dochter Jill hem vroeg om te stoppen met drinken, schamperde hij: ‘Niemand weet nog wie Shakespeares kinderen waren.’
Veel schrijvers begonnen er niet eens aan. De Amerikaanse Pulitzer Prize-winnaar Richard Ford zette het in 2010 zelfs in zijn tien schrijfregels: ‘1. Trouw met iemand van wie je houdt en die het een goed idee vindt dat je schrijft. 2. Neem geen kinderen.’
Beeld Sasa Ostaja
Egocentrisme
De opoffering van het ouderschap gaat niet samen met het egocentrisme van de schrijver, als we deze voorbeelden mogen geloven. Een schrijver moet volledig geobsedeerd zijn door zijn of haar werk en zich soms in zichzelf kunnen terugtrekken om een goed boek te kunnen schrijven. Zoals Karl Ove Knausgard, die in Liefde beschrijft hoe hij vlak na de geboorte van zijn eerste kind zich wekenlang opsloot in zijn kantoor en zelfs niet meer thuis sliep, omdat hij per se zijn roman moest afmaken. Zijn vrouw smeekte hem over de telefoon om terug te komen, ze schold hem de huid vol, maar hij bleef stoïcijns achter zijn laptop zitten werken.
Deze worsteling met het ouderschap gold niet uitsluitend voor mannelijke auteurs van weleer. In 1943 verliet de Britse Doris Lessing (Nobelprijs voor de Literatuur in 2007) haar man en twee kinderen om naar Afrika te emigreren. ‘Er is niets saaiers voor een intellectuele vrouw’, zei ze, ‘dan uren achtereen doorbrengen met kleine kinderen.’ Feministische schrijvers als Virginia Woolf, Hanna Arendt en Elizabeth Bishop bleven bewust kinderloos.
Destijds was dat nog een taboe, maar nu de man-vrouwverhoudingen zijn veranderd en het gebruikelijker is dat vaders ook hun verantwoordelijkheid nemen, wordt de vraag nadrukkelijker gesteld: kunnen vrouwen dit artistieke egocentrisme – je terugtrekken in a room of one’s own, zoals Virginia Woolf het zo mooi formuleerde in het gelijknamige essay – ook claimen, zelfs als ze moeder zijn?
Voor mijn vriendin is het nog moeilijker om de balans te vinden, omdat het ouderschap voor vrouwen nog altijd grotere fysieke en mentale gevolgen heeft. Schrijver Rachel Cusk legde in haar memoire A Life’s Work (2001) uit hoe moeilijk het is om de bijna religieuze moeder-kind-eenheid te doorbreken, om soms voor jezelf en je schrijfwerk te kiezen: ‘Een ander mens heeft in haar geleefd, en na de geboorte leeft dit kind altijd binnen de grenzen van haar bewustzijn. Als een moeder met haar kind is, is ze dus niet zichzelf, maar als ze zonder haar kind is, is ze ook niet zichzelf; het is dus net zo moeilijk om je kind te verlaten als om bij haar te zijn.’ Cusk kreeg enorm veel kritiek op het uitspreken van deze moeder-twijfels.
De laatste jaren is er meer ruimte voor deze discussie ontstaan. In 2013 opperde Lauren Sandler in The Atlantic dat vrouwelijke schrijvers het bij één kind moeten houden: wel de ervaring, niet te veel lasten. Sheila Heti wikt en weegt in Motherhood bijna driehonderd pagina’s lang over haar kinderwens.
Artistieke vrijheid opgeven
Heti’s belangrijkste bezwaar is de eventuele beperking van haar schrijverschap, dat haar leven zoveel betekenis heeft gegeven: ‘Mijn gelovige nicht, ongeveer even oud als ik, heeft zes kinderen. En ik heb zes boeken geschreven. Misschien verschillen we niet veel van elkaar, hebben we allebei onze eigen religie – zij wil kinderen de wereld in brengen, ik mijn verhalen.’ Ze vreest dat ze als schrijver te veel vastzit in haar hoofd en te weinig buiten komt, maar ze vreest nog meer dat ze haar artistieke vrijheid moet opgeven. De uitkomst van haar dilemma staat vanaf het begin van het boek vast: het schrijven gaat voor.
De vrijheid en persoonlijke obsessies van het schrijverschap aan de ene kant, en de rust, reinheid en regelmaat die je als ouder wanhopig probeert te implementeren aan de andere kant, lijken onverenigbaar. Dat is de conclusie van auteur Kim Brooks in haar essay A Portrait of the Artist as a Young Mother (2016) voor het online tijdschrift The Cut, onderdeel van New York Magazine: ‘Kunst moet dingen overhoop halen en bevragen’, schrijft ze, ‘het moet alles wat comfortabel en veilig is verstoren. Dat is het tegenovergestelde van wat een ouder moet doen.’
Beeld Sasa Ostaja
Ze beschrijft hoe ze als schrijfstudent thuiskwam bij een docent die ze enorm bewonderde, en verwachtte dat ze daar een romantisch, literair huis zou aantreffen. In plaats daarvan werd ze bij binnenkomst overvallen door de geur van melk. Haar docent zat op de grond te midden van allerlei rommel en speelgoed met zijn baby te spelen. Hij oogde doodvermoeid en leek in niets op de zelfverzekerde schrijver die hij voor de klas was.
Ik kan het beamen: het ouderschap is onromantisch. Er is niets opwindends aan poepluiers, kolfapparaten en hydrofiele doeken. Maar misschien schuilt daar wel het ware probleem: dat we nog steeds denken dat schrijven romantisch moet zijn.
Rufi Thorpe reageerde in haar essay Mother, Writer, Monster, Maid (2016) voor online tijdschrift Vela. Zij geeft hierin toe dat het moederschap saaie momenten kent en dat het haar schrijven in de weg zit: ‘Ik kan de dienstbaarheid niet meer aan.’ Maar ze weigert toe te geven dat het moederschap en het huishouden an sich geen literaire potentie hebben, dat ze alleen maar stof zijn voor luchtige columnisten en zelfhulpboeken. Misschien is dat idee wel ontstaan dankzij de eeuwenlange dominantie van al die mannelijke schrijvers die hun kinderen niet interessant vonden en ze zelfs zouden ‘verkopen voor een goede zin’, suggereert ze. Mannen die eigenlijk zélf egocentrische kinderen zijn gebleven. Thorpe citeert de Canadese schrijver Rivka Galchen, die eens zei: ‘In de wereldliteratuur komen meer honden – zelfs meer abortussen – dan baby’s voor.’
Het ligt er maar aan hoe we begrippen als ‘vrijheid’ en ‘diepgang’ interpreteren. De Britse schrijver Zadie Smith vertelde in een interview met Slate hoe ze toen ze zwanger was van haar eerste kind in 2010 bij een literair festival tegenover een kinderloze mannelijke schrijver kwam te zitten. ‘Jeetje’, zei hij, ‘je zult wel bang zijn dat je achterop gaat raken, nu je straks zoveel minder tijd hebt?’ Ze keek hem smalend aan en zei: ‘En jij zult wel bang zijn voor het grote gapende gat in je levenservaring dat je zult ervaren als je 40 of 50 bent?’ Hij werd lijkbleek, tot Smiths grote genoegen.
Nieuw soort literatuur
Natuurlijk is het streven van elke ouder om veiligheid te creëren, maar daardoor kom je juist in aanraking met allerlei soorten gevaar en vele angsten, en vooral met jezelf: je gaat van de ene existentiële crisis naar de andere. Dat is meer dan genoeg stof voor goede verhalen. Voor een nieuw soort literatuur.
Brooks en Thorpe zijn allebei groot bewonderaar van de roman Dept. of Speculation (2014) van Jenny Offill, die precies gaat over de angsten en twijfels van een moeder die haar identiteit als schrijver dreigt kwijt te raken:
‘Ik wilde een kunstmonster worden. Vrouwen worden bijna nooit kunstmonsters, omdat kunstmonsters zich alleen maar met kunst bezighouden, en nooit met alledaagse zaken. Nabokov vouwde niet eens zijn eigen paraplu op. Zijn vrouw likte zijn postzegels voor hem.’
Het boek sloeg in als een bom. Offill lost het schrijf-kind-probleem op door – paradoxaal genoeg – een heel goed boek te schrijven over haar beperkingen als schrijvende moeder. Dat doet ze in extreem korte stukjes, alsof ze ze gehaast moest neerpennen terwijl de baby even sliep. Die gedwongen concentratie levert een ongekende scherpte en humor op, die je ook terugziet bij andere schrijvende moeders. De Mexicaans-Amerikaanse schrijver Valeria Luiselli formuleert het treffend in haar roman Faces in the Crowd (2011): ‘Romans zijn van de lange adem. Dat vinden romanschrijvers althans. Niemand weet precies wat het betekent, maar ze zeggen het allemaal: van de lange adem. Ik heb een baby en een peuter. Ze laten me niet ademen. Alles wat ik schrijf zal – kan – alleen maar van de korte adem zijn.’
Met deze veelgeprezen kortestukjesboeken, zoals ook het briljante The Argonauts van dichter-essayist Maggie Nelson (over de fysieke transformatie van de zwangerschap en de geboorte van haar zoon Iggy) of, dichter bij huis, En we noemen hem van theatermaker Marjolijn van Heemstra (waarin een zoektocht naar een familiegeheim gelijkloopt met een zwangerschap) lijkt een heel nieuw literair genre geboren te zijn, dat bovendien uitstekend past in een tijd waarin iederéén een korte aandachtspanne heeft. Het is een revolutie van schrijvende moeders. De maatschappij verandert, en de literatuur verandert met haar mee.
Ik schrijf de laatste tijd ook steeds vaker in korte stukjes – ik móét snel tot de kern komen, voordat ik mijn zoon alweer van de opvang moet ophalen. Het komt mijn werk ten goede: vroeger was ik vaak te lang van stof. Daarnaast schrijf ik geregeld over ons nieuwe, onzekere bestaan (wat hij daarvan zal vinden, lees ik later wel in zijn – ongetwijfeld vernietigende – autobiografie).
Het is fascinerend om te zien hoe goed mensen zich kunnen aanpassen aan hun omstandigheden. Binnen een jaar is mijn leven drastisch veranderd, maar elke keer als ik dacht dat ik het niet aankon, lukte het toch, gingen we verder, groeiden we door, schreven we nog iets. Onze zoon is wat dat betreft de grootst mogelijke inspiratiebron: vanaf het eerste moment is hij zich dapper het leven in aan het worstelen, elke dag blijft hij onvermoeibaar ontdekken. Ik kan alleen maar proberen om hem bij te houden.