Bad
Tijdens de Hele Drukke Periode heb ik geen dag met de kinderen gemist, maar de waarheid gebiedt me te zeggen dat ik er niet echt was. Het doet me denken aan wat Valeria Luiselli ooit zei toen ik haar interviewde: “Hebben mijn kinderen door dat ik er niet helemaal ben, merken ze dat ze soms met een hologram staan te praten?”
Maar toch, ik deed mijn best, wat niet alle vaders kunnen zeggen. Ik kookte, ik deed boodschappen, ik bracht en haalde, ik las voor. Intussen was ik ergens anders, draaiden er talloze andere motortjes in mijn hoofd.
Zo was er het einde van een dag dat ik alleen met de kinderen was geweest. Sterker nog, ik zou een week alleen met hen zijn, terwijl ook de Hele Drukke Periode naar een climax toewerkte. Ik bereikte de grenzen van mijn “window of tolerance” zoals mijn laatste therapeut dat altijd noemde, waarbij ze de vorm van een raam in de lucht tekende.
De hele dag was ik veel te snauwerig geweest, veel te kortaf, want het nadeel van er niet echt zijn, is dat kinderen maar één echte eis hebben: dat je er bent. Telkens weer trokken ze me van alles wat zich dáár afspeelde naar het hier en nu (“Papa-papa-papa-PAPA!”), wat een fijne relativering kan zijn, maar nu maakte het me vooral geïrriteerd.
Nu lagen ze eindelijk in bed, zodat ik in bad een aflevering van The Curse kon kijken (ik heb een speciaal plankje voor mijn laptop zodat ik in bad The Curse kan kijken). Ik was niets meer waard, noch daar, noch hier en nu.
Toen hoorde ik het. Het huiltje van Frenkie, dat ik uit duizenden herken: “Prp-prp-prp.” Heel even hoopte ik dat het een huisgeluid was, of een ander kind, of dat het over zou gaan. Ze is vier jaar, nachthuiltjes zijn inmiddels schaars. Maar het ging niet over.
Ik hees mezelf uit bad, trok een badjas aan en liep druipend naar de kinderkamer. “Hé Frenk, wat is er?” vroeg ik direct. “Papa…” zei ze huilerig. “Ja?” Maar verder kwam er niets. Ik stopte haar in en troostte haar met het egoïsme dat elke ouder weleens toepast: “Nou, ga maar weer lekker slapen, alles is goed. Slaap lekker.”
Ik lag nog geen drie minuten in bad toen ik het weer hoorde: “Brp-brp-brp” en vervolgens een echte, ouderwetse uithaal. Ik stapte uit bad en was dit keer in drie natte stappen bij het bed. “Wát is er?” “Papa…” zei mijn dochter weer. Meer niet. “Wil je water? Heb je honger? Wil je nog een boekje?” “Nee,” zei ze en ze begon weer te huilen. Ik was doodsbang dat ze haar broer zou wakker maken en deed heel stompzinnig: “Sssssst.”
“Wat is er met Frenkie?” klonk een slaperige stem van bovenin het stapelbed. Godverdomme. Nee, nee, nee. “Kijk nou, nu heb je Tinus wakkergemaakt!” Maar Frenkie reageerde nog steeds niet op wat ik zei en huilde alleen maar. En opeens brak ik dwars door mijn window of tolerance heen. Ik begon te stampvoeten en te schreeuwen: “WAT IS ER NOU? WAT? WAT IS ER? IK KAN JE NIET HELPEN ALS JE NIET ZEGT WAT ER IS! HELP MIJ OM JOU TE HELPEN! GODVERDOMME!”
“Papa, ik…” zei ze en ze keek me aan met wanhopige ogen. Toen begon ze over te geven, zoals jonge kinderen met weinig overgeef-ervaring dat doen: het overkwám haar. Alles zat onder. Het bed. Haar haar. Mijn voeten. Ik verzachtte onmiddellijk. “Oh lieverdje, oh nee toch.” “Frenkie kótst papa!” “Dat zie ik ook wel Tinus!”
Nadat het klaar was, tilde ik haar op en zette haar op het bankje. Daarna haalde ik haar ondergekotste knuffels weg, verschoonde snel het bed, trok haar pyjama uit, gooide alles in de badkamer naast mijn inmiddels drastisch afgekoelde bad, tilde haar op en zette haar in de douche, waar ik liefdevol alle stukjes uit haar lange haren waste.
Nadat ze met een schone pyjama en nieuwe knuffels in haar schone bedje lag, moest ik de vloer aanpakken, met ergens in mijn achterhoofd de mogelijkheid van ernstig besmettelijke buikgriep. In mijn stress en haast pakte ik het eerste schoonmaakmiddel dat ik kon vinden: een fles groene zeep. Ik pakte een spons en boende in het halfdonker de grond schoon. Ik zette een emmer naast Frenkie’s bed.
“Jongens,” fluisterde ik uiteindelijk, “sorry dat ik zo boos werd. Dat had ik niet mogen doen. Sorry, vooral voor jou Frenk. Je voelde je gewoon niet lekker hè?” Ze knikte, opeens heel klein en stil. Ik kuste haar hoofdje. “De volgende keer moet je gewoon vragen of ze zich niet lekker voelt papa,” zei haar broer, die nog steeds van bovenin het stapelbed alles zorgvuldig gadesloeg. “Klopt Tinus,” zei ik. Want ik ben van de generatie ouders die ‘sorry’ zegt tegen hun kinderen, en ze soms gelijk geeft. “Oké, welterusten schatjes.”
Op de gang slaakte ik een diepe zucht. We hadden het overleefd. Het was oké geëindigd. Ik liep naar de badkamer om de kleren en beddengoed uit te spoelen en mijn bad leeg te laten lopen, toen ik plotseling Frenkie hoorde: “PAPA! Het… komt… weer…”
Ik sprintte in volle vaart naar de kinderkamer, waar ik op Home Alone-achtige wijze vól onderuitging over de mix van groene zeep en badwater, op mijn heup landde en nog een stukje doorgleed, tot ik precies naast Frenkie’s bed eindigde, waar ik meteen de emmer onder haar kin hield.
“Doe maar schat, het is oké,” hijgde ik. Frenkie keek even aarzelend en zei toen: “Er komt toch niks.” En ze liet zich weer achterover op haar kussen vallen.
In bed bestudeerde ik mijn pijnlijke paarse heup, waarna ik volkomen uitgeput de dekens over me heen trok. Ik wist dat de kinderen over een paar weken, als ik dit verhaal aan de keukentafel zou vertellen, er hard om zouden moeten lachen. Dat ze zouden inzien hoe belachelijk het meeste is wat ik doe. In die zin is hun opvoeding toch meer dan geslaagd.
28-4-2024
Maar toch, ik deed mijn best, wat niet alle vaders kunnen zeggen. Ik kookte, ik deed boodschappen, ik bracht en haalde, ik las voor. Intussen was ik ergens anders, draaiden er talloze andere motortjes in mijn hoofd.
Zo was er het einde van een dag dat ik alleen met de kinderen was geweest. Sterker nog, ik zou een week alleen met hen zijn, terwijl ook de Hele Drukke Periode naar een climax toewerkte. Ik bereikte de grenzen van mijn “window of tolerance” zoals mijn laatste therapeut dat altijd noemde, waarbij ze de vorm van een raam in de lucht tekende.
De hele dag was ik veel te snauwerig geweest, veel te kortaf, want het nadeel van er niet echt zijn, is dat kinderen maar één echte eis hebben: dat je er bent. Telkens weer trokken ze me van alles wat zich dáár afspeelde naar het hier en nu (“Papa-papa-papa-PAPA!”), wat een fijne relativering kan zijn, maar nu maakte het me vooral geïrriteerd.
Nu lagen ze eindelijk in bed, zodat ik in bad een aflevering van The Curse kon kijken (ik heb een speciaal plankje voor mijn laptop zodat ik in bad The Curse kan kijken). Ik was niets meer waard, noch daar, noch hier en nu.
Toen hoorde ik het. Het huiltje van Frenkie, dat ik uit duizenden herken: “Prp-prp-prp.” Heel even hoopte ik dat het een huisgeluid was, of een ander kind, of dat het over zou gaan. Ze is vier jaar, nachthuiltjes zijn inmiddels schaars. Maar het ging niet over.
Ik hees mezelf uit bad, trok een badjas aan en liep druipend naar de kinderkamer. “Hé Frenk, wat is er?” vroeg ik direct. “Papa…” zei ze huilerig. “Ja?” Maar verder kwam er niets. Ik stopte haar in en troostte haar met het egoïsme dat elke ouder weleens toepast: “Nou, ga maar weer lekker slapen, alles is goed. Slaap lekker.”
Ik lag nog geen drie minuten in bad toen ik het weer hoorde: “Brp-brp-brp” en vervolgens een echte, ouderwetse uithaal. Ik stapte uit bad en was dit keer in drie natte stappen bij het bed. “Wát is er?” “Papa…” zei mijn dochter weer. Meer niet. “Wil je water? Heb je honger? Wil je nog een boekje?” “Nee,” zei ze en ze begon weer te huilen. Ik was doodsbang dat ze haar broer zou wakker maken en deed heel stompzinnig: “Sssssst.”
“Wat is er met Frenkie?” klonk een slaperige stem van bovenin het stapelbed. Godverdomme. Nee, nee, nee. “Kijk nou, nu heb je Tinus wakkergemaakt!” Maar Frenkie reageerde nog steeds niet op wat ik zei en huilde alleen maar. En opeens brak ik dwars door mijn window of tolerance heen. Ik begon te stampvoeten en te schreeuwen: “WAT IS ER NOU? WAT? WAT IS ER? IK KAN JE NIET HELPEN ALS JE NIET ZEGT WAT ER IS! HELP MIJ OM JOU TE HELPEN! GODVERDOMME!”
“Papa, ik…” zei ze en ze keek me aan met wanhopige ogen. Toen begon ze over te geven, zoals jonge kinderen met weinig overgeef-ervaring dat doen: het overkwám haar. Alles zat onder. Het bed. Haar haar. Mijn voeten. Ik verzachtte onmiddellijk. “Oh lieverdje, oh nee toch.” “Frenkie kótst papa!” “Dat zie ik ook wel Tinus!”
Nadat het klaar was, tilde ik haar op en zette haar op het bankje. Daarna haalde ik haar ondergekotste knuffels weg, verschoonde snel het bed, trok haar pyjama uit, gooide alles in de badkamer naast mijn inmiddels drastisch afgekoelde bad, tilde haar op en zette haar in de douche, waar ik liefdevol alle stukjes uit haar lange haren waste.
Nadat ze met een schone pyjama en nieuwe knuffels in haar schone bedje lag, moest ik de vloer aanpakken, met ergens in mijn achterhoofd de mogelijkheid van ernstig besmettelijke buikgriep. In mijn stress en haast pakte ik het eerste schoonmaakmiddel dat ik kon vinden: een fles groene zeep. Ik pakte een spons en boende in het halfdonker de grond schoon. Ik zette een emmer naast Frenkie’s bed.
“Jongens,” fluisterde ik uiteindelijk, “sorry dat ik zo boos werd. Dat had ik niet mogen doen. Sorry, vooral voor jou Frenk. Je voelde je gewoon niet lekker hè?” Ze knikte, opeens heel klein en stil. Ik kuste haar hoofdje. “De volgende keer moet je gewoon vragen of ze zich niet lekker voelt papa,” zei haar broer, die nog steeds van bovenin het stapelbed alles zorgvuldig gadesloeg. “Klopt Tinus,” zei ik. Want ik ben van de generatie ouders die ‘sorry’ zegt tegen hun kinderen, en ze soms gelijk geeft. “Oké, welterusten schatjes.”
Op de gang slaakte ik een diepe zucht. We hadden het overleefd. Het was oké geëindigd. Ik liep naar de badkamer om de kleren en beddengoed uit te spoelen en mijn bad leeg te laten lopen, toen ik plotseling Frenkie hoorde: “PAPA! Het… komt… weer…”
Ik sprintte in volle vaart naar de kinderkamer, waar ik op Home Alone-achtige wijze vól onderuitging over de mix van groene zeep en badwater, op mijn heup landde en nog een stukje doorgleed, tot ik precies naast Frenkie’s bed eindigde, waar ik meteen de emmer onder haar kin hield.
“Doe maar schat, het is oké,” hijgde ik. Frenkie keek even aarzelend en zei toen: “Er komt toch niks.” En ze liet zich weer achterover op haar kussen vallen.
In bed bestudeerde ik mijn pijnlijke paarse heup, waarna ik volkomen uitgeput de dekens over me heen trok. Ik wist dat de kinderen over een paar weken, als ik dit verhaal aan de keukentafel zou vertellen, er hard om zouden moeten lachen. Dat ze zouden inzien hoe belachelijk het meeste is wat ik doe. In die zin is hun opvoeding toch meer dan geslaagd.
28-4-2024
Ik wil HUILEN
“Rustig,” zeg ik zachtjes tegen mijn dochter tijdens haar vaste woede-uitbarsting van de dag, “rustig.”
Maar eigenlijk zeg ik het tegen mezelf. Haar woede wekt mijn woede op, wat natuurlijk niet zo vreemd is, omdat ze deels uit mij voortkomt. In die zin zijn kinderen de ultieme test voor je persoonlijke groei: je herkent hun driften, maar de enige die kan laten zien dat het ook anders kan, ben jij. Je ziet een mini-versie van jezelf, het kind dat jij deels nog met je meedraagt (en toch ook zo anders), volledig overmand door emoties. En dan ben jij aan zet.
Op de beste momenten kan ik inzien dat ze drie is en haar plek claimt. Dat de wereld haar soms overweldigt, vooral als we ons naar een nieuwe plek verplaatsen. Op de beste momenten ben ik trots op haar orkanische oerkracht. Op de beste momenten kniel ik bij haar neer en blijf ik rustig totdat zij ook rustig is. Op de beste momenten wissel ik ingehouden lachjes uit met mijn vrouw terwijl Frenkie in een hoek van de kamer stampvoetend en letterlijk schuimbekkend schreeuwt: “IK! BEN! DE! BAAS!” Ja, dat is tenminste eerlijk. Daar kunnen we iets mee.
Op de slechtste momenten is het niet duidelijk waar het echt over gaat. Op de slechtste momenten hebben we haast, kriebelt mijn trui en is mijn oudste een verhaal over het Jura aan het vertellen, waarop Frenkie besluit dat ze op dat moment per se, uit alle macht, zonder enige discussie, haar rode muts op wil – de muts die onvindbaar blijkt te zijn. Op de slechtste momenten zet ik me al schrap. Frenkie trekt sneller dan een Porsche op van 0 naar 1000. Ik ben bang voor mijn dochter, dat durf ik best toe te geven.
Op dat soort momenten helpt het niet om “Rustig, rustig,” te prevelen. Op dat soort momenten ben ik soms degene die stampvoetend “IK! BEN! DE! BAAS!” wil schreeuwen.
Ik schaam me ervoor. Maar zo was het, die regenachtige ochtend toen we in ons veel te smalle halletje stonden met nog zes minuten om op tijd op school te komen: ik stond te schreeuwen.
In een impuls besloot ik dat we met de auto zouden gaan. Maar zodra ik mijn krijsende dochter door ons straatje naar de auto had getild, herinnerde ik me dat de autostoeltjes nog boven lagen. Ik reed dus stapvoets, de kinderen weerloos hobbelend op de achterbank – Frenkie inmiddels “IK WIL MIJN STOELTJE” gillend, haar broer met de handen op zijn oren – terug naar huis, flikkerde de stoeltjes op de achterbank, snoerde de kinderen erin en scheurde – binnen de maximumsnelheid – naar school.
Onderweg nam ik de domste beslissing ooit: ik ging met mijn peuterdochter in discussie. “Hou hier nou toch eens mee op! Ik ben er helemaal klaar mee!” “Ik wil HUILEN!” “Je huilt altijd! Gisteravond ook al!”
Ik wil HUILEN: nog zo’n eerlijke reactie. Ik begrijp het. Ik wil ook vaak HUILEN. Het is lekker om te HUILEN. Het is belangrijk om te HUILEN. Het lukt mij alleen nog met bepaalde muziek. Soms zet ik bewust Radiohead op om een potje te kunnen HUILEN. “This dance,” zingt Thom Yorke, “is like a weapon of self-defense. Against the present, the present tense.”
Frenkie houdt van dansen. Ze kan met een jaloersmakende vrijheid bewegen. Elke week breng ik haar naar dansles in een buurtcentrum, een traditie die ik nu al mis. De laatste vijf minuten mogen de ouders naarbinnen om te kijken. Als ik slecht geslapen heb en me zorgen maak over het nieuws zit ik daar met tranen in mijn ogen mijn dansende dochter, de ras-entertainer, te bewonderen.
Nadat ik Tinus bij school had afgezet, deed ik de autodeur open en keek ik Frenkie aan. Haar wangen waren nog nat van de tranen, maar we waren allebei gekalmeerd. “Sorry schatje,” zei ik. “Sorry dat ik zo boos werd.” We zuchtten tegelijk. “Zullen we het goedmaken?” Ze knikte. Ik klom over de stoelen heen om haar te kunnen knuffelen. “Kom,” zei ik vervolgens, “we gaan aan Tinus laten zien dat het weer goed is.”
Hand in hand liepen we de hoek om, alweer licht huppelend zoals we altijd doen als we samen over straat lopen, naar het raam van Tinus’ klas, om even te zwaaien. De klas waar ze over negen maanden zelf zal zitten.
Maar het lokaal was leeg. Het duurde even voor de radartjes in mijn domme, overvolle, moegestreden hoofd in elkaar klikten. En toen kwam het: “OH NEE KUT GYM!”
We renden naar de auto, raceten naar huis voor de vergeten gymtas, raceten terug naar school, sprintten naar Tinus, die al in zijn onderbroek door de gymzaal dartelde, en kleedden hem op de trap om. Maar inmiddels konden we er allemaal wel om lachen.
10 maart 2023
Maar eigenlijk zeg ik het tegen mezelf. Haar woede wekt mijn woede op, wat natuurlijk niet zo vreemd is, omdat ze deels uit mij voortkomt. In die zin zijn kinderen de ultieme test voor je persoonlijke groei: je herkent hun driften, maar de enige die kan laten zien dat het ook anders kan, ben jij. Je ziet een mini-versie van jezelf, het kind dat jij deels nog met je meedraagt (en toch ook zo anders), volledig overmand door emoties. En dan ben jij aan zet.
Op de beste momenten kan ik inzien dat ze drie is en haar plek claimt. Dat de wereld haar soms overweldigt, vooral als we ons naar een nieuwe plek verplaatsen. Op de beste momenten ben ik trots op haar orkanische oerkracht. Op de beste momenten kniel ik bij haar neer en blijf ik rustig totdat zij ook rustig is. Op de beste momenten wissel ik ingehouden lachjes uit met mijn vrouw terwijl Frenkie in een hoek van de kamer stampvoetend en letterlijk schuimbekkend schreeuwt: “IK! BEN! DE! BAAS!” Ja, dat is tenminste eerlijk. Daar kunnen we iets mee.
Op de slechtste momenten is het niet duidelijk waar het echt over gaat. Op de slechtste momenten hebben we haast, kriebelt mijn trui en is mijn oudste een verhaal over het Jura aan het vertellen, waarop Frenkie besluit dat ze op dat moment per se, uit alle macht, zonder enige discussie, haar rode muts op wil – de muts die onvindbaar blijkt te zijn. Op de slechtste momenten zet ik me al schrap. Frenkie trekt sneller dan een Porsche op van 0 naar 1000. Ik ben bang voor mijn dochter, dat durf ik best toe te geven.
Op dat soort momenten helpt het niet om “Rustig, rustig,” te prevelen. Op dat soort momenten ben ik soms degene die stampvoetend “IK! BEN! DE! BAAS!” wil schreeuwen.
Ik schaam me ervoor. Maar zo was het, die regenachtige ochtend toen we in ons veel te smalle halletje stonden met nog zes minuten om op tijd op school te komen: ik stond te schreeuwen.
In een impuls besloot ik dat we met de auto zouden gaan. Maar zodra ik mijn krijsende dochter door ons straatje naar de auto had getild, herinnerde ik me dat de autostoeltjes nog boven lagen. Ik reed dus stapvoets, de kinderen weerloos hobbelend op de achterbank – Frenkie inmiddels “IK WIL MIJN STOELTJE” gillend, haar broer met de handen op zijn oren – terug naar huis, flikkerde de stoeltjes op de achterbank, snoerde de kinderen erin en scheurde – binnen de maximumsnelheid – naar school.
Onderweg nam ik de domste beslissing ooit: ik ging met mijn peuterdochter in discussie. “Hou hier nou toch eens mee op! Ik ben er helemaal klaar mee!” “Ik wil HUILEN!” “Je huilt altijd! Gisteravond ook al!”
Ik wil HUILEN: nog zo’n eerlijke reactie. Ik begrijp het. Ik wil ook vaak HUILEN. Het is lekker om te HUILEN. Het is belangrijk om te HUILEN. Het lukt mij alleen nog met bepaalde muziek. Soms zet ik bewust Radiohead op om een potje te kunnen HUILEN. “This dance,” zingt Thom Yorke, “is like a weapon of self-defense. Against the present, the present tense.”
Frenkie houdt van dansen. Ze kan met een jaloersmakende vrijheid bewegen. Elke week breng ik haar naar dansles in een buurtcentrum, een traditie die ik nu al mis. De laatste vijf minuten mogen de ouders naarbinnen om te kijken. Als ik slecht geslapen heb en me zorgen maak over het nieuws zit ik daar met tranen in mijn ogen mijn dansende dochter, de ras-entertainer, te bewonderen.
Nadat ik Tinus bij school had afgezet, deed ik de autodeur open en keek ik Frenkie aan. Haar wangen waren nog nat van de tranen, maar we waren allebei gekalmeerd. “Sorry schatje,” zei ik. “Sorry dat ik zo boos werd.” We zuchtten tegelijk. “Zullen we het goedmaken?” Ze knikte. Ik klom over de stoelen heen om haar te kunnen knuffelen. “Kom,” zei ik vervolgens, “we gaan aan Tinus laten zien dat het weer goed is.”
Hand in hand liepen we de hoek om, alweer licht huppelend zoals we altijd doen als we samen over straat lopen, naar het raam van Tinus’ klas, om even te zwaaien. De klas waar ze over negen maanden zelf zal zitten.
Maar het lokaal was leeg. Het duurde even voor de radartjes in mijn domme, overvolle, moegestreden hoofd in elkaar klikten. En toen kwam het: “OH NEE KUT GYM!”
We renden naar de auto, raceten naar huis voor de vergeten gymtas, raceten terug naar school, sprintten naar Tinus, die al in zijn onderbroek door de gymzaal dartelde, en kleedden hem op de trap om. Maar inmiddels konden we er allemaal wel om lachen.
10 maart 2023
Kutmensen
De zon scheen volop, de kinderen waren vrolijk en we waren op weg naar een feestje aan het IJ. Kortom: de dag had potentie. Maar al snel na aankomst bekroop me een ongemakkelijk gevoel: de aanwezige mensen waren te goed verzorgd, te uitsluitend wit en zaten te zelfgenoegzaam te genieten. Zelfs hun kinderen liepen te zelfbewust rond. Toen ik terugkwam met de drankjes fluisterde mijn vriendin in mijn oor: "Er zijn hier alleen maar kutmensen."
Je ziet ze steeds vaker, die kutmensen. In Amsterdam zijn er al hele wijken die uitsluitend door kutmensen bewoond worden.
Vroeger was de verdeling in de stad vrij duidelijk: in Oost en West woonden studenten, kunstenaars en werkende mensen. In Zuid woonden de kakkers. In Noord woonden criminelen en aso's dus daar kwam eigenlijk niemand. In het centrum kwamen al deze groepen zo'n beetje samen. Tegenwoordig hebben de moderne kakkers - de kutmensen - het centrum volledig overgenomen, om van daaruit langzaam naar de andere stadsdelen uit de dijen.
Je kent ze wel: de man ziet eruit alsof-ie elke ochtend naar de kapper gaat, met gloednieuwe witte sneakers onder zijn lelijke spijkerbroek. De vrouw in een lange jurk, krampachtig glimlachend, een oog op de kinderen en het andere oog op haar status gericht. Ze kijken dwars door je heen - tenzij je hen komt serveren. Het sleutelwoord is entitlement. Er is geen enkele twijfel: dit komt hen toe.
"Kun jij deze even ronddelen? Dank je schat," zei een blonde vrouw met helwitte tanden die blijkbaar ook bij ons feestje hoorde, waarna ze een plateau met borrelhapjes in mijn handen duwde. Totaal overrompeld begon ik maar de tafeltjes langs te gaan. Ik was in dienst.
In haar pas verschenen essay 'Eigen Welzijn Eerst' beschrijft Roxane van Iperen hoe de middenklasse sinds de jaren '80 steeds egocentrischer is geworden, wat steeds vaker resulteert in (extreem)rechts stemgedrag. Volgens van Iperen valt deze ontwikkeling te wijten aan de 'fear of falling': de angst om de vergaarde welvaart niet door te kunnen geven aan de eigen kinderen. Dit resulteert in elitaire maatregelen als bijles, ons-kent-ons-netwerken - en uitsluiting van anderen.
Een mentaliteit van beperking, die ook steeds beperktere mensen voortbrengt. Niet alleen in de begrenzingen van hun empathie (die is zeer beperkt), maar ook in hun capaciteiten. "De Zuidas zit vol met slimme schapen," zei Van Iperen onlangs in een interview in het FD.
In haar boek beschrijft ze "een absoluut gebrek aan autonomie, creativiteit of kritisch denkvermogen" binnen deze heersende klasse. Er is geen sprake van een moreel kompas of een hoger doel in het leven. In hun vrije tijd zijn ze vooral op plezier en consumptie gericht. Het zijn, kortom, "mensen met alle kansen om echt iets te betekenen, maar gedoemd tot een carrière lang meelopen in een systeem dat slechts hun zelfbehoud en dat van hun soortgenoten dient".
In de chaos van het overvolle café raakten we Frenkie's pop kwijt. Ik liep een rondje en zag een ander kindje ermee rondwaggelen. "Mag ik die? Die is van mijn dochter," vroeg ik terwijl ik met een glimlach neerhurkte. Na twee ferme rukken liet het meisje de pop dan toch los. Achter me bleek haar vader te zitten, die me ongeïnteresseerd aankeek vanachter zijn zonnebril. "Ah ja, die pop," zei hij. "Die lag daar." Hij wees vaag een richting in. Ik wist niet eens hoe ik op deze Sywert moest reageren.
Een ander kindje pakte de graafmachine af waar Tinus mee zat te spelen. Toen hij hem terug ging vragen zei de moeder, die beschermend bij haar zoon in het zand zat: "Laten we dat maar niet doen. Hij kan dan heel boos worden."
Er liepen kinderen van 7 rond met meer zelfvertrouwen dan ik ooit zal hebben. Maar toen een vrouw struikelde en vol op haar smoel in het zand viel, wist niemand hoe ze daarmee moesten omgaan. Nadat ik haar overeind had geholpen, liep ze vrijwel meteen weg, vaag glimlachend, alsof het niet gebeurd was.
Op een van de tafels werd een groot bord chips voor de kinderen neergezet. Inmiddels verbaasde het me niet meer dat de grotere kinderen Tinus en Frenkie vakkundig opzij elleboogden om naar voren te dringen. Dat er ook volwassen mannen waren die bij de kinderen voordrongen om hun handje ambachtelijke boerderijchips te scoren, vond ik dan weer iets verrassender.
Terwijl ik mijn kroost bij de chipstafel stond te beschermen, luisterde ik een gesprek af. Twee mensen klaagden over de gentrificatie van hun buurt: "Opeens staat er overal zo'n dure auto voor de deur," smaalde de man gekleed in Scandinavische merkkleding. Dat is nog een fenomeen dat Van Iperen beschrijft: elites die weigeren om zichzelf als elites te zien. Er is altijd iemand rijker, en de eigen rijkdom is puur het resultaat van hard werken - niet van privileges binnen een systeem van zelfbehoud. "Wij hebben het óók moeilijk hoor - weet je hoe duur zo'n au-pair is?"
Het is ook heel Nederlands om je elitarisme te blijven ontkennen uit naam van een calvinistisch soort bescheidenheid - wat je dus alleen maar elitairder maakt. Kritisch in de spiegel kijken, dat is natuurlijk niet de bedoeling.
Het vreemde is dat we bij asociale mensen nog altijd denken aan mensen die bushokjes in elkaar trappen of dronken in hun tuin zitten te schreeuwen. Maar ik heb tien keer liever dat soort duidelijk ordinair gedrag dan het sluimerende egocentrisme van de elite. Uit Van Iperens boek blijkt bovendien dat het clichébeeld van de laagopgeleide racist ook niet klopt: het is vaak de middenklasse die xenofobe partijen in het zadel helpt, onder het mom van zakelijke belangen.
We hebben het vaak over Tokkies of Gutmenschen. Het wordt tijd voor een nieuwe categorie: de kutmensen. Zoveel potentie, zulk beperkt resultaat.
Schrijf je hier in voor mijn nieuwsbrief.
Je ziet ze steeds vaker, die kutmensen. In Amsterdam zijn er al hele wijken die uitsluitend door kutmensen bewoond worden.
Vroeger was de verdeling in de stad vrij duidelijk: in Oost en West woonden studenten, kunstenaars en werkende mensen. In Zuid woonden de kakkers. In Noord woonden criminelen en aso's dus daar kwam eigenlijk niemand. In het centrum kwamen al deze groepen zo'n beetje samen. Tegenwoordig hebben de moderne kakkers - de kutmensen - het centrum volledig overgenomen, om van daaruit langzaam naar de andere stadsdelen uit de dijen.
Je kent ze wel: de man ziet eruit alsof-ie elke ochtend naar de kapper gaat, met gloednieuwe witte sneakers onder zijn lelijke spijkerbroek. De vrouw in een lange jurk, krampachtig glimlachend, een oog op de kinderen en het andere oog op haar status gericht. Ze kijken dwars door je heen - tenzij je hen komt serveren. Het sleutelwoord is entitlement. Er is geen enkele twijfel: dit komt hen toe.
"Kun jij deze even ronddelen? Dank je schat," zei een blonde vrouw met helwitte tanden die blijkbaar ook bij ons feestje hoorde, waarna ze een plateau met borrelhapjes in mijn handen duwde. Totaal overrompeld begon ik maar de tafeltjes langs te gaan. Ik was in dienst.
In haar pas verschenen essay 'Eigen Welzijn Eerst' beschrijft Roxane van Iperen hoe de middenklasse sinds de jaren '80 steeds egocentrischer is geworden, wat steeds vaker resulteert in (extreem)rechts stemgedrag. Volgens van Iperen valt deze ontwikkeling te wijten aan de 'fear of falling': de angst om de vergaarde welvaart niet door te kunnen geven aan de eigen kinderen. Dit resulteert in elitaire maatregelen als bijles, ons-kent-ons-netwerken - en uitsluiting van anderen.
Een mentaliteit van beperking, die ook steeds beperktere mensen voortbrengt. Niet alleen in de begrenzingen van hun empathie (die is zeer beperkt), maar ook in hun capaciteiten. "De Zuidas zit vol met slimme schapen," zei Van Iperen onlangs in een interview in het FD.
In haar boek beschrijft ze "een absoluut gebrek aan autonomie, creativiteit of kritisch denkvermogen" binnen deze heersende klasse. Er is geen sprake van een moreel kompas of een hoger doel in het leven. In hun vrije tijd zijn ze vooral op plezier en consumptie gericht. Het zijn, kortom, "mensen met alle kansen om echt iets te betekenen, maar gedoemd tot een carrière lang meelopen in een systeem dat slechts hun zelfbehoud en dat van hun soortgenoten dient".
In de chaos van het overvolle café raakten we Frenkie's pop kwijt. Ik liep een rondje en zag een ander kindje ermee rondwaggelen. "Mag ik die? Die is van mijn dochter," vroeg ik terwijl ik met een glimlach neerhurkte. Na twee ferme rukken liet het meisje de pop dan toch los. Achter me bleek haar vader te zitten, die me ongeïnteresseerd aankeek vanachter zijn zonnebril. "Ah ja, die pop," zei hij. "Die lag daar." Hij wees vaag een richting in. Ik wist niet eens hoe ik op deze Sywert moest reageren.
Een ander kindje pakte de graafmachine af waar Tinus mee zat te spelen. Toen hij hem terug ging vragen zei de moeder, die beschermend bij haar zoon in het zand zat: "Laten we dat maar niet doen. Hij kan dan heel boos worden."
Er liepen kinderen van 7 rond met meer zelfvertrouwen dan ik ooit zal hebben. Maar toen een vrouw struikelde en vol op haar smoel in het zand viel, wist niemand hoe ze daarmee moesten omgaan. Nadat ik haar overeind had geholpen, liep ze vrijwel meteen weg, vaag glimlachend, alsof het niet gebeurd was.
Op een van de tafels werd een groot bord chips voor de kinderen neergezet. Inmiddels verbaasde het me niet meer dat de grotere kinderen Tinus en Frenkie vakkundig opzij elleboogden om naar voren te dringen. Dat er ook volwassen mannen waren die bij de kinderen voordrongen om hun handje ambachtelijke boerderijchips te scoren, vond ik dan weer iets verrassender.
Terwijl ik mijn kroost bij de chipstafel stond te beschermen, luisterde ik een gesprek af. Twee mensen klaagden over de gentrificatie van hun buurt: "Opeens staat er overal zo'n dure auto voor de deur," smaalde de man gekleed in Scandinavische merkkleding. Dat is nog een fenomeen dat Van Iperen beschrijft: elites die weigeren om zichzelf als elites te zien. Er is altijd iemand rijker, en de eigen rijkdom is puur het resultaat van hard werken - niet van privileges binnen een systeem van zelfbehoud. "Wij hebben het óók moeilijk hoor - weet je hoe duur zo'n au-pair is?"
Het is ook heel Nederlands om je elitarisme te blijven ontkennen uit naam van een calvinistisch soort bescheidenheid - wat je dus alleen maar elitairder maakt. Kritisch in de spiegel kijken, dat is natuurlijk niet de bedoeling.
Het vreemde is dat we bij asociale mensen nog altijd denken aan mensen die bushokjes in elkaar trappen of dronken in hun tuin zitten te schreeuwen. Maar ik heb tien keer liever dat soort duidelijk ordinair gedrag dan het sluimerende egocentrisme van de elite. Uit Van Iperens boek blijkt bovendien dat het clichébeeld van de laagopgeleide racist ook niet klopt: het is vaak de middenklasse die xenofobe partijen in het zadel helpt, onder het mom van zakelijke belangen.
We hebben het vaak over Tokkies of Gutmenschen. Het wordt tijd voor een nieuwe categorie: de kutmensen. Zoveel potentie, zulk beperkt resultaat.
Schrijf je hier in voor mijn nieuwsbrief.
De beste dag ooit
De Beste Dag Ooit begon toen mijn vrouw te ziek was om voor de kinderen te zorgen. Ik geniet altijd stiekem van de schaarse momenten waarop ze de touwtjes uit handen moet geven. Dit was mijn kans om me te bewijzen. Ik was er klaar voor.
Eerst moest Tinus naar school, waar we werden opgewacht door de directrice en een man in een zwart poloshirt van de gemeente. "Wat een ontvangst!" riep ik vrolijk. "Alleen de rode loper ontbreekt nog!" De ambtenaar moest vanzelfsprekend niet lachen en toonde in plaats daarvan zijn legitimatie. "Ik ben de leerplichtambtenaar. Maar geen zorgen hoor, jullie zijn op tijd." De directrice grijnsde ongemakkelijk.
Toen ik bij onze fiets kwam, had zich al een groepje verontwaardigde moeders verzameld. "Belachelijk! Het zijn kleuters!" riep een van hen. Ik knikte verontwaardigd mee.
Een moeder met een hoofddoek kwam woedend door de poort gestampt. "Nou jaaaaaaa zeg!" zei ze. "Ik kreeg gewoon een waarschuwing!" "Belachelijk!" riep haar gehoor. Opgejut sprak ze verder: "Iedereen moet maar perfect zijn in deze maatschappij! Je mag geen fouten maken! Nou, ik heb een baby van zestien weken, bij mij gaat NIETS perfect!" Solidair gelach, opgeheven vuisten. Ik vertelde over mijn rode loper-grap en de moeders gierden het uit. "Hij is echt grappig," zei een moeder met wie ik al vaker had gepraat.
Eenmaal thuis besloten Frenkie en ik naar de kinderboerderij te gaan. Ik laadde ook twee lege kratjes Club Mate - een 'gezonde' energy drink waar ik zwaar afhankelijk van werd toen Frenkie zo slecht sliep - in de achterbak van de auto, om ze eindelijk terug te brengen naar een drankwinkel in Amsterdam-Oost.
Google Maps vertelde me echter dat de kinderboerderij nog niet open was. De drankwinkel zou ook pas later opengaan. Even stokte mijn flow. In een impuls besloot ik dus naar de enige kinderboerderij te rijden die wél al open was. In Diemen.
De kinderboerderij van Diemen lag zo ongeveer náást de snelweg. We waren de eersten. We aaiden een gore oude pony, tot een gore oude vrijwilliger ons kwam vertellen dat we dat hok helemaal niet in mochten, omdat de pony kon schoppen en bovendien weleens ziektes overbracht. Ik waste vlug onze handen.
Al snel druppelden andere vermoeide ouders, opa's en oma's binnen, allemaal vreemd geobsedeerd met dat ene kind dat we bij ons hadden, nauwelijks in staat om naar elkaar te knikken op deze broeierige woensdagochtend.
"Hé hallo," hoorde ik en opeens stond ik oog in oog met mijn huisarts en haar twee kinderen. De huisarts die de vreemde moedervlekken onder mijn schaamhaar bekeken heeft. De huisarts die concludeerde dat de tumor in mijn speekselklier toch echt gewoon een ingegroeide baardhaar was. De huisarts die ik heb verteld over mijn diepste angsten. Zij leek ook niet blij om mij te zien. "Hallo," zei ik en draaide me snel weer om.
Intussen stond Frenkie op de tegels te plassen, terwijl een moeder hoofdschuddend toekeek. "Och nee lieverd," zei ik terwijl ik haar oppakte en als een hete pan voor me uittilde, naar de - verrassend schone - wc. Toen ik haar broek naar beneden trok, moest ik concluderen dat de strontgeur niet - zoals ik hoopte - van de nabijgelegen geiten kwam, maar toch echt van mijn eigen dochter. Haar hele onderbroek zat tjokvol.
Maar ook dit kon de beste dag ooit niet verpesten, op de een of andere manier. Ik wipte de drol zo - hup! - de wc in, maakte alles schoon, waste weer onze handen en scoorde bij een van de oma's een plastic zakje voor de kleertjes. Terwijl haar laarsjes in de zon droogden liet ik mijn dochter in een t-shirtje en blote billen van de glijbaan gaan. De Diemense oordelende blikken konden me niets meer schelen. Zelfs die van mijn huisarts niet.
In de auto bleek ik nog maar 4% batterij te hebben, waardoor we het laatste stuk op de gok moesten rijden, maar ook dat lukte. De drankwinkel was nog niet open, dus streken we neer op het terras van de Hipste Koffiezaak Ooit.
Terwijl we tussen de klagende hipsters en expats onze brownies van zeventien euro aten, zat Frenkie tegenover me in de zon vol bravoure over onzin te kletsen. Opeens werd ik overvallen door een diepe rust. Het maakte niet uit waar we waren of wat er gebeurde. Alles was goed zo.
Even later paradeerde mijn dochter in haar blote reetje en haar gele bepiste kaplaarsjes over de straten van Amsterdam-Oost, haar gezicht één en al chocola. Een oud vrouwtje keek hoofdschuddend toe en zei: "Dit kán toch niet meneer!" "Blijkbaar wel mevrouw!" riep ik terug.
We brachten de kratjes weg en haalden haar broer op, die een hele mooie tekening had gemaakt. Hun moeder was al wat opgeknapt. Ik kookte een voedzame maaltijd. We zongen mee met Lucky Fonz. De zon ging onder. En zo liep de Beste Dag Ooit langzaam op z'n eind.
Eerst moest Tinus naar school, waar we werden opgewacht door de directrice en een man in een zwart poloshirt van de gemeente. "Wat een ontvangst!" riep ik vrolijk. "Alleen de rode loper ontbreekt nog!" De ambtenaar moest vanzelfsprekend niet lachen en toonde in plaats daarvan zijn legitimatie. "Ik ben de leerplichtambtenaar. Maar geen zorgen hoor, jullie zijn op tijd." De directrice grijnsde ongemakkelijk.
Toen ik bij onze fiets kwam, had zich al een groepje verontwaardigde moeders verzameld. "Belachelijk! Het zijn kleuters!" riep een van hen. Ik knikte verontwaardigd mee.
Een moeder met een hoofddoek kwam woedend door de poort gestampt. "Nou jaaaaaaa zeg!" zei ze. "Ik kreeg gewoon een waarschuwing!" "Belachelijk!" riep haar gehoor. Opgejut sprak ze verder: "Iedereen moet maar perfect zijn in deze maatschappij! Je mag geen fouten maken! Nou, ik heb een baby van zestien weken, bij mij gaat NIETS perfect!" Solidair gelach, opgeheven vuisten. Ik vertelde over mijn rode loper-grap en de moeders gierden het uit. "Hij is echt grappig," zei een moeder met wie ik al vaker had gepraat.
Eenmaal thuis besloten Frenkie en ik naar de kinderboerderij te gaan. Ik laadde ook twee lege kratjes Club Mate - een 'gezonde' energy drink waar ik zwaar afhankelijk van werd toen Frenkie zo slecht sliep - in de achterbak van de auto, om ze eindelijk terug te brengen naar een drankwinkel in Amsterdam-Oost.
Google Maps vertelde me echter dat de kinderboerderij nog niet open was. De drankwinkel zou ook pas later opengaan. Even stokte mijn flow. In een impuls besloot ik dus naar de enige kinderboerderij te rijden die wél al open was. In Diemen.
De kinderboerderij van Diemen lag zo ongeveer náást de snelweg. We waren de eersten. We aaiden een gore oude pony, tot een gore oude vrijwilliger ons kwam vertellen dat we dat hok helemaal niet in mochten, omdat de pony kon schoppen en bovendien weleens ziektes overbracht. Ik waste vlug onze handen.
Al snel druppelden andere vermoeide ouders, opa's en oma's binnen, allemaal vreemd geobsedeerd met dat ene kind dat we bij ons hadden, nauwelijks in staat om naar elkaar te knikken op deze broeierige woensdagochtend.
"Hé hallo," hoorde ik en opeens stond ik oog in oog met mijn huisarts en haar twee kinderen. De huisarts die de vreemde moedervlekken onder mijn schaamhaar bekeken heeft. De huisarts die concludeerde dat de tumor in mijn speekselklier toch echt gewoon een ingegroeide baardhaar was. De huisarts die ik heb verteld over mijn diepste angsten. Zij leek ook niet blij om mij te zien. "Hallo," zei ik en draaide me snel weer om.
Intussen stond Frenkie op de tegels te plassen, terwijl een moeder hoofdschuddend toekeek. "Och nee lieverd," zei ik terwijl ik haar oppakte en als een hete pan voor me uittilde, naar de - verrassend schone - wc. Toen ik haar broek naar beneden trok, moest ik concluderen dat de strontgeur niet - zoals ik hoopte - van de nabijgelegen geiten kwam, maar toch echt van mijn eigen dochter. Haar hele onderbroek zat tjokvol.
Maar ook dit kon de beste dag ooit niet verpesten, op de een of andere manier. Ik wipte de drol zo - hup! - de wc in, maakte alles schoon, waste weer onze handen en scoorde bij een van de oma's een plastic zakje voor de kleertjes. Terwijl haar laarsjes in de zon droogden liet ik mijn dochter in een t-shirtje en blote billen van de glijbaan gaan. De Diemense oordelende blikken konden me niets meer schelen. Zelfs die van mijn huisarts niet.
In de auto bleek ik nog maar 4% batterij te hebben, waardoor we het laatste stuk op de gok moesten rijden, maar ook dat lukte. De drankwinkel was nog niet open, dus streken we neer op het terras van de Hipste Koffiezaak Ooit.
Terwijl we tussen de klagende hipsters en expats onze brownies van zeventien euro aten, zat Frenkie tegenover me in de zon vol bravoure over onzin te kletsen. Opeens werd ik overvallen door een diepe rust. Het maakte niet uit waar we waren of wat er gebeurde. Alles was goed zo.
Even later paradeerde mijn dochter in haar blote reetje en haar gele bepiste kaplaarsjes over de straten van Amsterdam-Oost, haar gezicht één en al chocola. Een oud vrouwtje keek hoofdschuddend toe en zei: "Dit kán toch niet meneer!" "Blijkbaar wel mevrouw!" riep ik terug.
We brachten de kratjes weg en haalden haar broer op, die een hele mooie tekening had gemaakt. Hun moeder was al wat opgeknapt. Ik kookte een voedzame maaltijd. We zongen mee met Lucky Fonz. De zon ging onder. En zo liep de Beste Dag Ooit langzaam op z'n eind.
Logisch
Vorige week berichtte de Telegraaf dat het OM moeite heeft met het identificeren van de actievoerders die de VIP-terminal op Schiphol bezetten. Diezelfde ochtend werd het al breed uitgemeten bij Telegraaf-omroep WNL, waar VVD-kamerlid Ingrid Mochon schande sprak over het uitblijven van veroordelingen: “Je weet dat je fout zit en je gaat niet aan de politie ontkomen.” De volgende dag stelde ze Kamervragen. Het leek alsof er een één-tweetje werd uitgevoerd: de T. creëert uit het niets ophef, waarop een lid van de grootste regeringspartij die onderbuikgevoelens vakkundig uitmelkt.
Ik kan het OM in elk geval wat tijd besparen: ik was een van de 600 demonstranten die op 5 november urenlang privéjets aan de grond hielden – uit protest tegen de klimaatcrisis en het grote aandeel van de superrijken in onze wereldwijde uitstoot van broeikasgassen.
Dat klinkt misschien stoer, maar die ochtend was ik bloednerveus. Ik ben geen natuurlijke activist: als schrijver observeer ik liever, om het later in mijn eigen woorden te kunnen navertellen. Ik had geen idee wat er precies ging gebeuren. Maar zodra we vanaf het verzamelpunt in het Amsterdamse Bos begonnen te lopen, ontstond er een eenheid die ik niet eerder heb ervaren.
In de buurt van Schiphol keerden mijn zenuwen terug. De begeleidende politie moest ons nu overdragen aan de marechaussee, die enigszins in paniek leek over de komst van zoveel demonstranten. Maar zodra de VIP-terminal bezet was, werd ik overvallen door een diepe rust. Deze eindbestemming voelde verre van ‘fout’, maar juist volkomen logisch. Klimaatactivisme was het meest rationele dat ik ooit had gedaan.
De afgelopen jaren moest ik hulpeloos toezien hoe het ene IPCC-rapport na het andere waarschuwde voor een onleefbare planeet – waarop acuut politiek handelen uitbleef. De macht van de industrie bleek telkens weer belangrijker dan mensenlevens. Ons huidige systeem stuurt ons volgens de Secretaris-Generaal van de VN op een “snelweg naar de klimaathel”. Ik heb kinderen van drie en vijf: we verzieken letterlijk hun planeet. Eindelijk dééd ik iets.
En ik deed het samen met gewone mensen die zich net zoveel zorgen maken als ik. Mijn mede-actievoerders waren studenten, leraren, web developers, zorgmedewerkers. Ze waren rustig en vriendelijk, zoals ook tijdens de uitgebreide briefing was afgesproken. Het bevestigde dat ik niet alleen ben. Voor ik het wist zat ik mee te zingen met liedjes over ‘climate justice’ die ik wekenlang niet meer uit mijn hoofd zou krijgen. Als iemand gearresteerd werd, scandeerden we: "You! Are! Not alone!"
De dag erna was ik nog vol euforie over deze solidariteit, maar op maandag kwam de realiteit extra hard binnen. Hoewel het nieuws de hele wereld was overgegaan, uiteraard begeleid door foto’s van de typisch Nederlandse fietsdemonstranten, werd het debat ook bewust vervuild.
De Telegraaf schreef dat een medische vlucht niet had kunnen landen – zonder te vermelden dat Schiphol dit zelf ontkende. De volgende dag mochten kopstukken van de industrie in dezelfde krant twee pagina’s lang met halve waarheden strooien over het ‘werkelijke’ uitstootaandeel van de luchtvaart. Een luchtvaartjournalist van NH Nieuws leende zich als spreekbuis voor een privéjet-eigenaar die claimde dat zijn toestel voor ‘duizenden euro’s’ door actievoerders zou zijn beschadigd (de begeleidende foto toonde een geknakte statische ontlader, te koop voor 80 dollar). Ook hier werden heel wat één-tweetjes gemaakt.
Ik mailde zelf een economiejournalist van Het Parool (die luchtvaart in zijn portefeuille heeft) met een vraag over het toegenomen aantal privéjets boven mijn wijk Amsterdam-Noord (een van de armste en slechtst geïsoleerde wijken van de stad). Zijn hautaine antwoord bevatte vooral veel feiten over vliegtuigtypen, terwijl zorgen over vervuiling, geluid en klimaat werden weggewuifd. Het was alsof ik met een woordvoerder van Schiphol mailde. Toen ik hem daarop wees, raadde hij mij aan om ‘gezien mijn vooringenomenheid’ die ‘mijn goed recht was als burger’, maar hem ‘als journalist niet was gegeven’, me in het vervolg tot de opiniepagina te richten.
Vooringenomenheid? Even googlen leerde dat deze journalist zelf tien jaar freelancete voor vakblad Zakenreis, waar hij voornamelijk artikelen over nieuwe services van KLM en pas geopende hotelketens schreef. Al snel vond ik een foto van hem tijdens het meest recente jubileumfeestje van KLM op Aruba, waar hij drie nachten volledig verzorgd in een luxe resort zou zijn verbleven. Die foto werd overigens getweet door een vlieg-lobbyist die hem juist “ondankbaar” noemde nadat vliegen in een Parool-kop ‘slecht’ was genoemd (de onlineversie van de kop werd aangepast). Ook op de foto: de luchtvaartjournalist van De Telegraaf. De luchtvaartjournalist van NH Nieuws blijkt een amateurpiloot wiens vader voor KLM werkte.
Zo legde de berichtgeving over de Schiphol-actie bepaalde machtsstructuren pijnlijk bloot. De journalistiek, die burgers zonder macht zou moeten verdedigen, is hier en daar innig verstrengeld met de industrie. Klimaatactivisten worden live op tv sarcastisch ondervraagd, terwijl CEO’s van KLM in grote kranteninterviews kritiekloos tegen de krimp van Schiphol mogen pleiten. Als iemand die regelmatig voor kranten en tijdschriften heeft geschreven en weet hoeveel integere mensen er in de journalistiek werken, doet dat mij pijn.
In het beste geval passen dit soort journalisten ‘hoor- en wederhoor’ toe. Maar dat is schijn-objectiviteit: met steeds ongelijkere machtsverhoudingen – in dit geval de belangen van een miljardenindustrie tegenover kwetsbare burgers en toekomstige generaties – kies je met ‘neutraliteit’ alsnog partij. Diezelfde week schreef Extinction Rebellion-lid Chris Julien toevallig op de opiniepagina van Het Parool: "Door geen partij te kiezen en klimaat en milieu te behandelen als het zoveelste thema, zijn lezers onvoldoende op de hoogte van de feitelijke situatie en existentiële risico’s. Zo steunt terughoudende verslaggeving impliciet de politieke krachten die adequaat klimaatbeleid vertragen ten behoeve van bestaande belangen.” Hij pleitte voor meer klimaatjournalistiek.
De wetenschappelijke feiten over klimaatverandering – de enige feiten die er in deze discussie toe zouden moeten doen – worden in verslaggeving vaak genegeerd. Ook omdat het niet tot de expertise van de luchtvaart- en economiejournalisten behoort, die eerder vliegtuigtypen dan broeikasgassen uit elkaar kunnen houden. Natuurlijk is er binnen de journalistiek vaak te weinig geld voor gedegen onderzoek. Maar waar hebben we meer behoefte aan in deze tijd van hittegolven, bosbranden en smeltende ijsbergen – vliegtuigspotters of mensen die kritisch de status quo kunnen bevragen?
Het voelde volkomen logisch om privéjets aan de grond te houden, omdat ik eindelijk handelde naar de feiten. In tijden van klimaatverandering is het radicaler om niéts te doen, zoals actrice en activist Katja Herbers deze week ook in een interview met NRC Handelsblad zei. Of zoals de wetenschappers van Scientist Rebellion in hun speech bij de laatste A12-blokkade stelden: “U bent het misschien niet eens met hun methoden. Maar de eisen van deze activisten zijn volledig in lijn met de wetenschappelijke consensus.” Dat zou het enige één-tweetje moeten zijn: wetenschappelijke kennis die tot politiek handelen leidt.
Een Berlijnse rechter was het daarmee eens toen hij in november een klimaatactivist vrijsprak. De klimaatcrisis is immers een “objectief dringende zaak” die “wetenschappelijk niet te ontkennen valt”. De trage politieke vooruitgang verantwoordde volgens de rechter geweldloos protest: “Demonstraties zijn vervelend, maar essentieel voor de democratische rechtsstaat. Klimaatverandering treft daarnaast alle mensen, ook degenen die hinder van de actie ondervinden,” aldus het vonnis.
Het is hoog tijd dat de machthebbers én de tegenmacht bepalen waar hun prioriteiten liggen. Wat is belangrijker: onze liefde voor imposante vliegtuigen en de fossiele industrie – of de klimaatwetenschap die de mensheid probeert te beschermen? Gaan we honderden, duizenden, tienduizenden vreedzame burgers met terechte klimaatzorgen opsluiten, gaan we verder met de discussie vertroebelen en maatregelen vertragen – of gaan we iets doén? Geloof me: ik zou ook willen dat het anders was. Maar met wat ons te wachten staat, ontsnapt niemand aan die keuze.
Ik kan het OM in elk geval wat tijd besparen: ik was een van de 600 demonstranten die op 5 november urenlang privéjets aan de grond hielden – uit protest tegen de klimaatcrisis en het grote aandeel van de superrijken in onze wereldwijde uitstoot van broeikasgassen.
Dat klinkt misschien stoer, maar die ochtend was ik bloednerveus. Ik ben geen natuurlijke activist: als schrijver observeer ik liever, om het later in mijn eigen woorden te kunnen navertellen. Ik had geen idee wat er precies ging gebeuren. Maar zodra we vanaf het verzamelpunt in het Amsterdamse Bos begonnen te lopen, ontstond er een eenheid die ik niet eerder heb ervaren.
In de buurt van Schiphol keerden mijn zenuwen terug. De begeleidende politie moest ons nu overdragen aan de marechaussee, die enigszins in paniek leek over de komst van zoveel demonstranten. Maar zodra de VIP-terminal bezet was, werd ik overvallen door een diepe rust. Deze eindbestemming voelde verre van ‘fout’, maar juist volkomen logisch. Klimaatactivisme was het meest rationele dat ik ooit had gedaan.
De afgelopen jaren moest ik hulpeloos toezien hoe het ene IPCC-rapport na het andere waarschuwde voor een onleefbare planeet – waarop acuut politiek handelen uitbleef. De macht van de industrie bleek telkens weer belangrijker dan mensenlevens. Ons huidige systeem stuurt ons volgens de Secretaris-Generaal van de VN op een “snelweg naar de klimaathel”. Ik heb kinderen van drie en vijf: we verzieken letterlijk hun planeet. Eindelijk dééd ik iets.
En ik deed het samen met gewone mensen die zich net zoveel zorgen maken als ik. Mijn mede-actievoerders waren studenten, leraren, web developers, zorgmedewerkers. Ze waren rustig en vriendelijk, zoals ook tijdens de uitgebreide briefing was afgesproken. Het bevestigde dat ik niet alleen ben. Voor ik het wist zat ik mee te zingen met liedjes over ‘climate justice’ die ik wekenlang niet meer uit mijn hoofd zou krijgen. Als iemand gearresteerd werd, scandeerden we: "You! Are! Not alone!"
De dag erna was ik nog vol euforie over deze solidariteit, maar op maandag kwam de realiteit extra hard binnen. Hoewel het nieuws de hele wereld was overgegaan, uiteraard begeleid door foto’s van de typisch Nederlandse fietsdemonstranten, werd het debat ook bewust vervuild.
De Telegraaf schreef dat een medische vlucht niet had kunnen landen – zonder te vermelden dat Schiphol dit zelf ontkende. De volgende dag mochten kopstukken van de industrie in dezelfde krant twee pagina’s lang met halve waarheden strooien over het ‘werkelijke’ uitstootaandeel van de luchtvaart. Een luchtvaartjournalist van NH Nieuws leende zich als spreekbuis voor een privéjet-eigenaar die claimde dat zijn toestel voor ‘duizenden euro’s’ door actievoerders zou zijn beschadigd (de begeleidende foto toonde een geknakte statische ontlader, te koop voor 80 dollar). Ook hier werden heel wat één-tweetjes gemaakt.
Ik mailde zelf een economiejournalist van Het Parool (die luchtvaart in zijn portefeuille heeft) met een vraag over het toegenomen aantal privéjets boven mijn wijk Amsterdam-Noord (een van de armste en slechtst geïsoleerde wijken van de stad). Zijn hautaine antwoord bevatte vooral veel feiten over vliegtuigtypen, terwijl zorgen over vervuiling, geluid en klimaat werden weggewuifd. Het was alsof ik met een woordvoerder van Schiphol mailde. Toen ik hem daarop wees, raadde hij mij aan om ‘gezien mijn vooringenomenheid’ die ‘mijn goed recht was als burger’, maar hem ‘als journalist niet was gegeven’, me in het vervolg tot de opiniepagina te richten.
Vooringenomenheid? Even googlen leerde dat deze journalist zelf tien jaar freelancete voor vakblad Zakenreis, waar hij voornamelijk artikelen over nieuwe services van KLM en pas geopende hotelketens schreef. Al snel vond ik een foto van hem tijdens het meest recente jubileumfeestje van KLM op Aruba, waar hij drie nachten volledig verzorgd in een luxe resort zou zijn verbleven. Die foto werd overigens getweet door een vlieg-lobbyist die hem juist “ondankbaar” noemde nadat vliegen in een Parool-kop ‘slecht’ was genoemd (de onlineversie van de kop werd aangepast). Ook op de foto: de luchtvaartjournalist van De Telegraaf. De luchtvaartjournalist van NH Nieuws blijkt een amateurpiloot wiens vader voor KLM werkte.
Zo legde de berichtgeving over de Schiphol-actie bepaalde machtsstructuren pijnlijk bloot. De journalistiek, die burgers zonder macht zou moeten verdedigen, is hier en daar innig verstrengeld met de industrie. Klimaatactivisten worden live op tv sarcastisch ondervraagd, terwijl CEO’s van KLM in grote kranteninterviews kritiekloos tegen de krimp van Schiphol mogen pleiten. Als iemand die regelmatig voor kranten en tijdschriften heeft geschreven en weet hoeveel integere mensen er in de journalistiek werken, doet dat mij pijn.
In het beste geval passen dit soort journalisten ‘hoor- en wederhoor’ toe. Maar dat is schijn-objectiviteit: met steeds ongelijkere machtsverhoudingen – in dit geval de belangen van een miljardenindustrie tegenover kwetsbare burgers en toekomstige generaties – kies je met ‘neutraliteit’ alsnog partij. Diezelfde week schreef Extinction Rebellion-lid Chris Julien toevallig op de opiniepagina van Het Parool: "Door geen partij te kiezen en klimaat en milieu te behandelen als het zoveelste thema, zijn lezers onvoldoende op de hoogte van de feitelijke situatie en existentiële risico’s. Zo steunt terughoudende verslaggeving impliciet de politieke krachten die adequaat klimaatbeleid vertragen ten behoeve van bestaande belangen.” Hij pleitte voor meer klimaatjournalistiek.
De wetenschappelijke feiten over klimaatverandering – de enige feiten die er in deze discussie toe zouden moeten doen – worden in verslaggeving vaak genegeerd. Ook omdat het niet tot de expertise van de luchtvaart- en economiejournalisten behoort, die eerder vliegtuigtypen dan broeikasgassen uit elkaar kunnen houden. Natuurlijk is er binnen de journalistiek vaak te weinig geld voor gedegen onderzoek. Maar waar hebben we meer behoefte aan in deze tijd van hittegolven, bosbranden en smeltende ijsbergen – vliegtuigspotters of mensen die kritisch de status quo kunnen bevragen?
Het voelde volkomen logisch om privéjets aan de grond te houden, omdat ik eindelijk handelde naar de feiten. In tijden van klimaatverandering is het radicaler om niéts te doen, zoals actrice en activist Katja Herbers deze week ook in een interview met NRC Handelsblad zei. Of zoals de wetenschappers van Scientist Rebellion in hun speech bij de laatste A12-blokkade stelden: “U bent het misschien niet eens met hun methoden. Maar de eisen van deze activisten zijn volledig in lijn met de wetenschappelijke consensus.” Dat zou het enige één-tweetje moeten zijn: wetenschappelijke kennis die tot politiek handelen leidt.
Een Berlijnse rechter was het daarmee eens toen hij in november een klimaatactivist vrijsprak. De klimaatcrisis is immers een “objectief dringende zaak” die “wetenschappelijk niet te ontkennen valt”. De trage politieke vooruitgang verantwoordde volgens de rechter geweldloos protest: “Demonstraties zijn vervelend, maar essentieel voor de democratische rechtsstaat. Klimaatverandering treft daarnaast alle mensen, ook degenen die hinder van de actie ondervinden,” aldus het vonnis.
Het is hoog tijd dat de machthebbers én de tegenmacht bepalen waar hun prioriteiten liggen. Wat is belangrijker: onze liefde voor imposante vliegtuigen en de fossiele industrie – of de klimaatwetenschap die de mensheid probeert te beschermen? Gaan we honderden, duizenden, tienduizenden vreedzame burgers met terechte klimaatzorgen opsluiten, gaan we verder met de discussie vertroebelen en maatregelen vertragen – of gaan we iets doén? Geloof me: ik zou ook willen dat het anders was. Maar met wat ons te wachten staat, ontsnapt niemand aan die keuze.