Deze website is geheel AI-vrij geproduceerd.

Interview: Valeria Luiselli


Dit interview verscheen eerder in Vrij Nederland.

Laten we zeggen dat het erg zonnig was toen Valeria Luiselli (Mexico-Stad, 1983) en ik op de gracht voor haar hotel op onze fietsen stapten voor een rijwiel-interview. Ze ziet er moe uit, maar haar enorme charme, waarmee ze gisteravond de bezoekers van De Rode Hoed betoverde (na afloop van haar lezing verklaarden meerdere mensen dat ze verliefd waren), staat nog fier overeind.


De redacteur bij Vrij Nederland had een voorwaarde voor dit interview: ‘Het moet meer zijn dan twee uur zitten praten. Het moet iets anders zijn dan in de kranten staat.’ Ik zag ertegenop om iets anders te doen, het is al moeilijk genoeg om in een gewone interviewsetting een prettige sfeer te creëren, maar ik stelde voor dat ik al pratend met Luiselli door de stad zou lopen. Al haar boeken (de essaybundel Valse papieren (2010), en de romans De gewichtlozen (2014) en De geschiedenis van mijn tanden (2015)), gaan immers over het fysieke karakter van de stad en de schrijvers die erdoorheen wandelen. De dag voor het interview wees die redacteur me op een tweet van een collega-journalist, waarin deze verkondigde dat hij net met Luiselli door de binnenstad had gewandeld. ‘Je zult iets anders moeten verzinnen,’ stelde hij vast. Fuck.

Een fietstocht door Amsterdam-Noord. Dat paste eigenlijk nog beter bij Luiselli’s werk, nu ik erover nadacht. In Valse papieren omschrijft ze de fiets als het ideale vervoermiddel voor ‘de romantische slenterziel’:

‘De snelheid van de fiets staat een speciale vorm van kijken toe. (…) Wie op een halve meter van de grond zweeft, kan zijn omgeving zien als door een filmcamera: hij heeft de mogelijkheid stil te staan bij details en de snelheid om voorbij te gaan aan het overbodige.’

Bovendien zou de boottocht over het IJ symbool staan voor immigratie, een ander belangrijk thema in haar leven en werk. Luiselli is de dochter van een Mexicaanse diplomaat. Zo groeide ze op in onder andere Zuid-Afrika en Zuid-Korea, om vervolgens als student en schrijver naar Spanje, Frankrijk en uiteindelijk de Verenigde Staten te trekken. Ze schrijft in Spaans en Engels. ‘Ik leef in tussenwerelden,’ zegt ze regelmatig in interviews. ‘Tussen twee landen, tussen twee talen, tussen buiten en binnen.’ Haar nieuwe, nog niet verschenen roman (waar ze de avond voor het interview tijdens de Gidslezing in de Rode Hoed uit voorlas) is deels verteld vanuit Mexicaanse kinderen die per trein illegaal de VS binnen proberen te komen. Ook stilistisch gezien geeft Luiselli weinig om grenzen: haar boeken laten zich niet in een genre vangen en vormen een intrigerende mix van essayistiek, reisverhalen, poëzie en proza.

Maar Valeria Luiselli heeft weinig zin in een symbolische fietstocht. Ze is moe. ‘Normaal maakt niets me gelukkiger dan fietsen, maar ik heb de afgelopen dagen nog geen tijd voor mezelf gehad,’ zegt ze in haar ondefinieerbare accent. Ik slaak een zucht en probeer haar uit te leggen wat mijn idee was. Ze leeft plotseling op als ze meedenkt over de vorm van dit fietsinterview: ‘Misschien moet je gewoon doen alsof we zijn gegaan. Je bent toch een schrijver? Dit kan een mooie oefening zijn. Dat je het interview zo laat lopen, alsof het een route betreft. Het kan een soort gesprek in essayvorm worden!’ Vol enthousiasme begint ze aan een theorie over voordeuren in Amsterdam en haar New Yorkse buurt Harlem. ‘Sorry van daarnet hoor, ik heb vannacht ook nog zitten schrijven,’ verklaart ze als we de gracht affietsen.

‘Ik schrijf altijd ‘s nachts. Overdag is er te veel lawaai.’ Ze gebaart om zich heen, naar de wegwerkers die aan het boren zijn, de groepen toeristen die achter hun gids aanslenteren. ‘Ik werk het liefst tussen negen uur ‘s avonds en drie uur ‘s ochtends Op sommige dagen ga ik door tot ik de vogels hoor en ik me de meest onverantwoordelijke volwassene ter wereld voel. Maar de stilte van de nacht is van mij, als niemand me mailt en de kinderen slapen. Het is een moment waarop ik me eindelijk verbonden kan voelen met mijn werk. Als de kinderen wakker worden, sta ik ook op. Ik help ze met hun ochtendrituelen in een soort zombiemodus. Dan brengt mijn man ze naar school en ga ik weer naar bed.’ Ze onderbreekt haar schrijfritme zelden. ‘Toen ik zwanger was, kon ik niet lezen of schrijven, voornamelijk omdat ik niet mocht roken. Dat was echt verschrikkelijk. Ik was vierentwintig en dacht dat mijn intellectuele leven voorbij was.’

In haar roman De gewichtlozen (2014) is de verteller een jonge moeder die geen tijd heeft om langere periodes aan haar boek te werken, en daarom telkens ‘even tussendoor’ slechts korte fragmenten kan noteren:

‘Romans zijn van de lange adem. Dat vinden romanschrijvers althans. Niemand weet precies wat het betekent, maar ze zeggen het allemaal: van de lange adem. Ik heb een baby en een middelste kind. Ze laten me niet ademen. Alles wat ik schrijf zal – kan – alleen maar van de korte adem zijn. Van weinig lucht.’

Het boek heeft een verwarrend intieme toon. Dat wordt versterkt als de ik-persoon vertelt over de rode jas die ze in haar tijd voor het moederschap altijd droeg, en je op de achterkant van het boek ziet hoe Luiselli in precies zo’n jas staat afgebeeld. Toch was dat geen bewuste keuze, zegt ze nadat we een paar toeristen opzij hebben gedirigeerd: ‘Ik wilde niet spelen met hoe de realiteit fictie beïnvloedt. Dat spreekt namelijk voor zich: ik gebruik mijn leven constant, schaamteloos. Maar ik vond het interessanter om te kijken hoe dat andersom werkt: hoe de ficties die we bedenken en lezen, de realiteit kunnen binnendringen.’

‘Ik verwonder me over die enorme nadruk op het persoonlijke in de literatuur. Lezers denken alles van me te weten, omdat we in een tijd leven waarin we constant een kijkje in iemands leven krijgen. Critici concluderen meteen dat ik simpelweg ‘autobiografische fictie’ schrijf, omdat de hoofdpersoon ook een vrouw is die schrijft. Dat vind ik lui.’ We staan inmiddels op de pont naar Noord. Luiselli gebaart naar een paar meisjes die op de railing leunen en selfies maken. ‘In deze tijd is het zo makkelijk om een narcist te worden.’

‘Sorry, dit gaat een beetje prekerig klinken,’ waarschuwt ze zelfbewust. Het is de invloed van haar moeder, een vooraanstaande Mexicaanse activiste. ‘Het neoliberalisme werd aan ons gepresenteerd alsof het non-ideologisch was, maar eigenlijk is die ideologie vooral onzichtbaar. Alles om ons heen duwt ons dieper in onze individualiteit. Alles draait om persoonlijk profijt, persoonlijk genot. Kijk maar hoeveel mensen hardlopen tegenwoordig, de meest egocentrische bezigheid die er is. Lekker in je eentje rennen met muziek in je oren. Ze geven geen fuck om de wereld om hen heen, ze lopen je zo omver als je in de weg staat. Yoga wordt gezien als een groepsactiviteit, maar eigenlijk ben je totaal in jezelf gekeerd.’ Het lijkt wel alsof de mensen om ons heen op de pont door Luiselli zijn ingehuurd om haar betoog kracht bij te zetten: naast ons staat een hardloper met witte ipod-oortjes in en achter ons een meisje wiens yoga-matje uit haar tas steekt. Luiselli lacht. ‘Zie je? Ach ja. Mijn man is ook net met hardlopen begonnen.’ Grijnzend: ‘Daar hebben we veel discussies over.’

Maar waar ligt de grens tussen narcisme en exhibitionisme enerzijds, en persoonlijke urgentie en zelfonderzoek anderzijds? ‘Die grens is heel dun. Ik denk dat het belangrijk is om een verbinding met de wereld en met anderen te blijven zoeken. Maar het is steeds moeilijker om je verbonden te voelen, vind je ook niet?’ We bereiken Noord en ons gesprek wordt onderbroken door het luide gepiep dat met het neerlaten van de metalen loopklep gepaard gaat. Het is enorm druk, we verliezen elkaar even, maar Luiselli is een bekwame fietser en blijft kalm. Even verderop wacht ze me op. ‘Vind je ook niet?’ vraagt ze weer.

Haar werk gaat vaak over mensen die moeite hebben om contact te maken. De hoofdpersoon in De gewichtlozen worstelt met het gezinsleven en denkt terug aan haar vrijgezellenbestaan, toen ze haar huissleutel nog aan halve vreemden gaf en zelf ook vaak in andere huizen sliep. Het opschrijven van deze herinneringen heeft gevolgen:

‘Mijn man is kwaad. Omdat ik niet goed heb opgelet, heeft hij weer een paar pagina’s hieruit gelezen. Hij vraagt me hoeveel ervan fictie is, en hoeveel werkelijkheid.’

Zowel Luiselli (die afgelopen jaar promoveerde als literatuurwetenschapper) als haar romanpersonages raken vanuit hun eigen eenzaamheid geobsedeerd met andere sociaal ongemakkelijke schrijvers – W.G. Sebald, Joseph Brodsky, Gilberto Owen. Maar deze dwaaltochten door de literatuur maakt de afstand tot hun dagelijkse ervaring alleen maar groter. De gewichtlozen begint dan ook met een disclaimer uit de Kabbala: ‘Wees voorzichtig! Wie doet alsof hij een geest is, wordt er vanzelf een.’

Ondanks Luiselli’s eerdere bezwaren kan ik het niet laten om dit op haar persoonlijke leven te betrekken. Vanwege de diplomatieke carrière van haar vader (die in zekere zin verbannen was omdat hij kritiek op het toenmalige Mexicaanse regime uitte), moest Luiselli om de paar jaar verhuizen, en had zo nooit een vaste thuisbasis. Ook als literatuurwetenschapper en schrijver is ze nooit echt ‘in de wereld’. Ze erkent dat ze zich moeilijk aan een vaste plek kan hechten: ‘Ik ben bang voor vastigheid, maar ik werk eraan. Ik woon nu vijf jaar in Harlem met mijn gezin – ik heb nog nooit zolang op een plek gewoond. Dat bevalt goed. Ik hou van het gezinsleven, van het gevoel dat je een leeuwentroep bent.’ Dan bedenkt ze zich: ‘Ik zeg nu wel dat ik al die tijd in Harlem was, maar als ik aan het schrijven ben, bevind ik me in Arizona, of in een trein in Mexico… Dat is acht uur van mijn dag, en dan zijn er nog de momenten waarop ik alleen al aan mijn werk denk. Eigenlijk ben ik vaker daar dan in mijn huis. Ik vraag me soms af of dat invloed heeft op mijn relaties. Hebben mijn kinderen door dat ik er niet helemaal ben, merken mijn vrienden dat ze soms met een hologram staan te praten?’

‘Soms vraag ik me af of ik te vroeg getrouwd ben. Maar er is geen middenweg als het op relaties aankomt, die is er echt niet. Het is geen toeval dat veel van mijn personages uiteindelijk scheiden. Zo kan ik de fantasie van onthechting beleven, en tegelijk van de schoonheid van mijn leeuwengroep genieten. En gelukkig is mijn man ook schrijver, die begrijpt het verschil tussen een boek en een wens.’

Als ik doorvraag, onderbreekt ze me: ‘Ehm, dit is een heel persoonlijk interview. Zal ik maar meteen op de bank gaan liggen?’ Ze wijst naar een bankje op de Noordwal, waar we inmiddels zijn aangekomen. We lachen, maar ik begrijp dat ze met haar grapje weer wat afstand wil creëren en bied meteen mijn excuses aan. ‘Nee,’ zegt ze, ‘het is prima, het is goed voor het gesprek. Ik heb me opengesteld, wat ik normaal niet doe in deze mate, maar ik hoop wel dat je in het uiteindelijke interview de persoonlijke details erbuiten laat. Je lijkt me een verstandig persoon, je weet wel wat je eruit moet laten.’ Ik knik.

We kijken uit over het IJ. Ergens achter ons ligt het volkswijkje waar ik woon, in de jaren ’20 is gebouwd voor de havenarbeiders. Het doet me denken aan Luiselli’s tweede roman, De geschiedenis van mijn tanden (2015). Dit boek ontstond toen Luiselli werd gevraagd om iets te schrijven voor een kunsttentoonstelling die naast een sapfabriek in Mexico-Stad plaatsvond. Ze besloot om een feuilleton voor de medewerkers van de fabriek te beginnen, in de traditie van Charles Dickens. Op die manier wilde ze de kloof tussen de zelfbenoemde hoge kunst en de arbeiders verkleinen. Maar verwarrend genoeg hield Luiselli zelf haar afstand: ze schreef de hoofdstukken vanuit New York (onder een mannelijk pseudoniem) en liet ze telkens door een medewerker voorlezen. De reacties van het sapfabriek-leesclubje werden opgenomen en naar haar gestuurd, waarop zij hun anekdotes en persoonlijkheden in het verhaal verwerkte, terwijl ze met Google Street View de buurt verkende. Het leidde tot een boek over Snelweg, de megalomane veilingmeester die de tanden van beroemde schrijvers verkoopt.

Luiselli is nog steeds blij met de roman, waarvoor ze de prestigieuze LA Times Book Prize won. Maar buiten de arbeiders in de sapfabriek zullen niet veel mensen uit de lagere middenklasse het lezen: in die zin is de opzet niet geslaagd. ‘Dat vind ik zo jammer. Ik hoop echt dat dat gaat veranderen. Als er vroeger een nieuw hoofdstuk van Dickens af was, stonden mensen in de haven van New York er massaal voor in de rij. Nu is de literatuur een compleet geïsoleerde markt geworden. We praten tegen onszelf.’ Ik denk aan wat ze eerder zei: het is steeds moeilijker om contact te maken, vind je ook niet?

Aan de overkant ligt een enorm cruiseschip aan wal. Voor ons varen vrachtschepen en plezierboten voorbij. De zon schijnt volop. Valeria Luiselli denkt aan haar nieuwe roman. Het idee ontstond toen ze vorig jaar bij de rechtbank begon te werken als vertaler voor minderjarige immigranten. De kinderen vertelden haar in Spaans hun verhaal en Luiselli vertaalde het zodat een advocaat kon bepalen of ze een kans maakten op een verblijfsvergunning. Tegelijk ging ze met haar gezin op een roadtrip naar Arizona, vlakbij de Mexicaanse grens, in afwachting van hun eigen green card. Het is niet vreemd dat ze sympathie voelt voor immigranten, die in een tussenwereld leven en weinig om grenzen geven. Zoals ze schrijft in het essay dat aan de roman voorafging (verschenen in De Gids):

De kinderverhalen zijn altijd te veel verhaspeld, gestameld en versplinterd om er nog een lopend verhaal van te maken. Het probleem met hun verhalen is dat ze geen begin, geen midden en geen einde hebben.’

Dit soort thema’s komen samen in de retoriek van politici als Donald Trump, die voortdurend afgeeft op met name Mexicaanse immigranten en de elite. We leven in een tijd van diepe kloven. Tussen de elite en het volk, tussen immigrant en inwoner. Ironisch genoeg zou kunst door het vertellen van verhalen de angst voor de groep aan de overkant kunnen verminderen, maar heeft het zelf een te elitair karakter gekregen. Valeria Luiselli worstelt met haar eigen afstanden, maar is tegelijk bij uitstek iemand die iedereen op een heldere manier, met humor en een charmant accent, kan uitleggen waarom grenzen er niet toe doen. Ze is iemand die je hoop geeft.

We zijn terug in het hotel, in het theekamertje waar ik haar een paar uur eerder zenuwachtig de hand schudde. Ik vraag haar wat ze van de fietstocht had gevonden. Luiselli zegt: ‘Ik moet nu echt gaan. Maar ik geef je volledige toestemming om alles te verzinnen.’

︎ nieuwste Kopstuk    X  

© Rutger Lemm